Soms adviseren filosofen je de dingen die je zelf ook wel had kunnen bedenken. Tot tien tellen bijvoorbeeld. Dat is wat de stoïcijn Seneca ons voorhoudt als remedie voor je eigen woede. Hij vertelt over Socrates die ooit in razernij zijn slaaf wilde slaan. Net op tijd bedacht hij zich, en zei toen: ‘Ik zou je slaan als ik niet boos was.’ De filosoof begreep dat slaan misschien niet de beste oplossing was, dat hij iets zou kunnen doen waar hij later spijt van zou krijgen en dat als hij al wilde straffen, dit misschien beter kon gebeuren op een ander moment en met een weloverwogen besluit. Seneca: “De terechtwijzing van de slaaf stelde hij uit tot het ogenblik dat hij meer bij zinnen zou zijn, op dit ogenblik wees hij zichzelf terecht.”

 

Een dichter door het stof

Ik was woedend de afgelopen week. Mijn eerste impuls was om een post op Twitter of Facebook te plaatsen. En dan tekeer te gaan tegen degenen die een dichter door het stof lieten gaan omdat ze blank is; en tegen het idee dat een mens van kleur het werk van een mens van kleur moet vertalen. Omdat alleen zij of hij de pijn van een African American zou kunnen aanvoelen en omdat te vaak donkere dichters worden overgeslagen. Ik deed het niet, en telde tot tien. Wel las ik de bijdragen van anderen die mijn gedachten en gevoelens verwoordden, deelde en likete ik ze of plaatste ik er een kort commentaar bij. En nu ik dan tot tien heb geteld, schrijf ik alsnog. Niet om tekeer te gaan en anderen terecht te wijzen, maar om het meningsverschil voorbij te gaan, mijn eigen woede en gekrenktheid ook. Ik wil een poging tot verzoening doen.

 

De Mandela van de lage landen

Het is niet dat ik de Gandhi of Mandela van de lage landen ben. Ik heb een miniem podium en een beperkt publiek, en nogal wat temperament. En laten we wel wezen: de vraag wie precies van een zekere uitgever in A’dam een bepaald gedicht mag vertalen in – hou je vast – het Nederlands, is nou ook weer niet wereldschokkend. Volgende week hebben we vast weer een andere rel waarbij mensen elkaar schuimbekkend hun waarheden in het gezicht kunnen slingeren. En ondertussen woekeren de corona- en klimaatcrisis door, of het nu Marieke Lucas Rijneveld is of een nu nog onbekende dichter met de juiste hoeveelheid pigment, die de poëzie van Amanda Gorman in fraaie woorden weet te vatten. Ik merk dat ik mijn woorden weeg, en dat ik evenveel schrap als schrijf.  Ik wil niet alsnog mijn gelijk proberen te halen of toch weer mijn woede ventileren over wat ik onzinnig en onrechtvaardig vind. Ik wil dat we als verschillende mensen die nu tegenover elkaar staan, tot elkaar komen om – welke opinies, en kleur, sekse of seksuele voorkeur we ook hebben – samen de grote problemen aan te pakken die ons bestaan bedreigen: het virus, de vernietiging van de natuur, de immense ongelijkheid tussen wie in armoede leeft en wie in overdaad.

 

Mij zie je niet in talkshows

En geloof me, beste tegenstander in dit debat: ik begrijp je best. Sterker nog, ik voel misschien niet exact dezelfde maar wel een vergelijkbare woede over onrecht en ongelijkheid. Zo’n veertig jaar geleden werd ik politiek actief en een van de zaken die mij in al die jaren het meest pijn deden was de discriminatie van anderen, in Amerika, Zuid-Afrika en in ons eigen Nederland. Daar voerde ik actie tegen, soms in betaalde dienst en veel vaker als activist. Nu dan ben ik verontwaardigd wanneer ik het gevoel heb dat we blanken afrekenen op hun blank zijn, iets wat ik evenzeer afwijs als racisme tegen wie níet blank is en iets wat bovendien de zaak van de gelijkheid niet dichterbij brengt, maar juist verder weg. Maar hé, nu dreig ik opnieuw mijn punt te gaan maken, het punt dat ik hier niet maken wil. Ook ik als blanke voel soms woede en – laat ik voor mezelf spreken – zelfs miskenning, afgunst en verongelijktheid wanneer ik moet vaststellen dat ik ondanks de talenten die ik denk te hebben, gepasseerd word en niet op het podium mag staan waar ik graag iets goeds zou bijdragen. Ik krijg geen column in een landelijke krant, ik word niet uitgenodigd voor talkshows, in tegenstelling tot vele anderen met of zonder een kleur die volgens mij lang niet altijd iets originelers hebben te vertellen en zeker ook niet per se iets constructievers. Ook ik voel me nogal eens afgewezen en genegeerd. Dat zou een band kunnen scheppen tussen ons, in plaats van een conflict. Laten we elkaars negatieve gevoelens herkennen, in plaats van ieder onze eigen negativiteit op elkaar los te laten.

 

In een vlek moet je niet wrijven

Nee, ik heb nog een beter idee. Laten we ons bevrijden van onze negativiteit en samen iets positiefs neerzetten. Ik weet dat het niet makkelijk is. ‘In een vlek moet je niet wrijven,’ luidt de traditionele wijsheid, ooit bedacht voor huisvrouwen maar ook zeer geschikt voor wijsneuzen en wijsgeren. En toch hebben we iedere keer weer de neiging om wat al lelijk is, van nog meer aandacht en vooral nog meer negativiteit te voorzien. Dat zal voor een deel komen doordat strijd altijd weer iets spannends en sensationeels heeft; doordat geweld griezelig is maar je ook een uitlaatklep biedt; en doordat we als we een goede zaak in botsing zien komen met een ‘slechte’, we helaas niet altijd de blik gericht houden op die goede zaak (keep your eyes on the prize), maar negatieve energie gaan richten op wat wij als negatief ervaren. Menselijk, maar al te menselijk.

 

Het zwarte gat dat Wilders heet

Toen ik bijna tien jaar terug onderzoek deed naar de manier waarop de journalistiek omging met het fenomeen Wilders, ontdekte ik bijvoorbeeld dat die niet zozeer heel veel aandacht kreeg van ‘rechtse’ media als het AD en De Telegraaf; maar vooral van ‘linkse’ journalisten en columnisten (en overigens ook politici) bij VARA en NOS, Volkskrant, Trouw en NRC. Op elke uitspraak van de politicus reageerden ze met woede en vooral nogal wat letters, minuten en energie, een veel en veel betere zaak waardig. Zo gingen ze mee in wat ongetwijfeld een strategie van Wilders was: stevige uitspraken doen, op of over de rand van de xenofobie, en dan aandacht en steun scoren van het publiek, met dank aan de woedende reacties van je tegenstanders. Die dus duchtig in een vlek wreven waar ze misschien beter verre van waren gebleven. Om een andere metafoor te hanteren: Wilders fungeerde als een groot zwart gat waaruit geen licht ontsnappen kon. Dat schreef ik destijds ook op in een opinieartikel voor een landelijke krant, een artikel dat – story of my life 😉 – ongepubliceerd bleef.

 

Schreeuwen in De Zwijger

Weer een kleine vijf jaar verder belandde ikzelf in zo’n zwart gat. Jihadisten vermoordden tien medewerkers van het tijdschrift Charlie Hebdo, drie politiemensen, en vier Joden in een Parijse supermarkt. Ik was… woedend. Als voormalig journalist raakte mij het afslachten van journalisten; als burger die beseft hoe belangrijk politie is voor onze veiligheid, raakte mij de moord op de politieagenten; als mens die weet heeft van de Holocaust raakte mij de antisemitische terreurdaad. Boven alles raakte mij het wezenloze nemen van levens door mensen die daarmee hun eigen leven wezenloos maakten. Ik schreef er een vlammend artikel over voor The Post Online, en werd vervolgens uitgenodigd voor een discussieavond in Pakhuis De Zwijger. Had ik het daar maar bij zwijgen gelaten. Eens te meer echter nam mijn verontwaardiging de overhand. Het ging nauwelijks over (de oorzaken van en oplossingen voor) de terreurdaad die nog geen twee weken eerder had plaatsgevonden. Het ging wel over het onrecht dat Marokkaanse Nederlanders zou treffen, de moslims die nu gevaar liepen, en de  ondervertegenwoordiging van allochtonen in de media. Ik merkte (juist: woedend) op dat er wel net journalisten waren vermoord omdat ze journalist waren en Joden omdat ze Joods waren, en dat dit me het grotere onrecht en de eerste prioriteit leek. Waarop enkele sprekers (een van hen was Farid Azarkan, die later bekend zou worden als Kamerlid van Denk) honend suggereerden dat ik een racist en islamofoob zou zijn.

 

In de hoek waar de klappen vallen

Het gaat er hier eens te meer niet om wie er gelijk had, en wie er in de hoek zit waar de klappen vallen. Ik onthield van deze schreeuwerige avond in De Zwijger vooral hoe zinloos het is om op haat met verbetenheid te reageren. Dus het eerste wat ik deed toen ik weer thuis en zo’n beetje bijgekomen was, was inzetten op verzoening en verbinding. Ik organiseerde een reeks bijeenkomsten op de School voor Journalistiek waar ik destijds werkte: zonder publiek dat bijval of afkeuring zou geven, maar mét een groepje mensen dat aan de ene kant zeer verschillend was maar waarbij voor iedereen gold… we willen verder komen, als moslim of niet-moslim, als ‘witte’ of ‘zwarte’ Nederlander, als vrouw of man. Geen hond die het verder merkte buiten het lokaal waarin wij bijeenkwamen, maar wat voelde het goed om elkaar wat beter te begrijpen… juist gezien de pijn en de woede die er aan beide kanten bestond en die soms ook precies degene betrof die aan de andere kant van de tafel zat.

 

Denk niet wit, denk niet zwart…

En toen waren we weer vijf jaar verder en ging het middenin de coronacrisis over zwart en wit op een manier die vaak ook niet verder kwam dan zwart-wit. Meer dan eens schoten de woorden door me heen die Frank Boeijen schreef nadat in 1983 de Antilliaanse Kerwin Duinmeijer was vermoord, een gebeurtenis die ik me goed herinner omdat het bij mij de doorslag gaf om actief tegen racisme te worden: ‘Denk niet wit, denk niet zwart, denk niet zwart-wit’. In 2020 was mijn woede dezelfde als die van miljoenen anderen op de wereld die de beelden van George Floyd zagen met zijn “I Can’t Breathe…” Maar in het vervolg van die woede raakte ik verdrietig en teleurgesteld over de wijze waarop dit staaltje politiegeweld werd verbonden met white privilege en Zwarte Piet. Ik schreef er op deze site en in De Telegraaf een opinieartikel over: ‘Ik ben niet je witte’. Zowel de inhoud als het feit dat ik in De Telegraaf publiceerde, kwamen me op felle persoonlijke aanvallen te staan, aanvallen die ik soms fel en persoonlijk beantwoordde. Maar toen ik mijn opponenten vroeg wat we nu eigenlijk samen doen aan de crises van deze tijd, bleek uit hun antwoorden dat we een bezorgdheid delen, en dat we wellicht het racisme-vraagstuk verschillend benaderen maar dat we op het vlak van klimaat voor een deel dezelfde keuzes maken, als veganisten bijvoorbeeld.

 

Werken aan een gedeelde droom

En nu dan dit debat over de vertaling van een gedicht inmiddels weer zo’n beetje geluwd is, realiseer ik me dat we er echt goed aan doen om de blik gericht te houden op wat ons allen bedreigt (en degenen die al achtergesteld zijn, nog net wat meer): het virus, de oververhitting van de aarde, de economische misère die kan toeslaan waar corona en klimaat kosten opleveren, en niet te vergeten de woede als gevolg van dat alles die kan uitmonden in politiek die ons alleen maar verder verdeelt. We kunnen het ook positief stellen. Laten we voorbij onze verschillen samenwerken aan een gedeelde droom: de economie van het genoeg, een waarachtige democratie, kleurenrijkdom in plaats van kleurenblindheid of zwart-wit.

 

Wat zullen we samen doen?

Ooit ontdekte ik dat ik anderen tot razernij brengen kon. Soms alleen maar met een smalend lachje (dat sommige van mijn leraren op de middelbare school zo woedend maakte dat ze me een tik om de oren gaven, andere dat ze me schreeuwend het lokaal uitstuurden). Vaker met morele veroordeling of humor-ten-koste-van. Ja, dat kun je ook als een vaardigheid zien, als een kwaliteit. Vandaag de dag vermoed ik dat wie een dergelijke gave bezit, daar maar beter geen gebruik van maakt. Liever draag ik dus niet langer bij met mijn scherpe pen, mijn splijtende woordje of mijn ongecontroleerde woede. Ik tel tot tien. En dan stel ik je die ene vraag die me mét en voorbij het verschil aan de orde lijkt: wat zullen we samen doen?

 

Photo by Kelly Searle on Unsplash

 

 

 

 

 

 

 

 

De afgelopen week gebeurde er iets wat me niet vaak overkomt als ik het nieuws volg. Ik werd er vrolijk van. Goed-nieuwsbericht-nr. 1 was de demonstratie van 15.000 stakende scholieren die om fatsoenlijk en dus radicaal klimaatbeleid vragen. Het andere heuglijke nieuws kwam twee dagen eerder. Toen las ik in de NRC een interview met de voormalige PVV-parlementariër Joram van Klaveren, die zich tot de islam heeft bekeerd. Het bracht een brede glimlach op mijn gezicht. Ooit liet Van Klaveren stickers drukken met statements als: ‘de islam is een leugen’, ‘Mohammed is een boef’, en ‘de Koran is vergif’. Anno 2019 is de moslim-basher van weleer een toegewijd lid geworden van de Oemma. Van Saulus tot Paulus, maar dan bijna twee millennia later en een kraampje verder op de marktplaats der monotheïstische religies.

Nu vind ik het niet automatisch goed nieuws wanneer iemand zich tot de islam bekeert. Nogal wat wedergeboren moslims doen dat na een bestaan als (kruimel)crimineel vaak tot de jihadistische variant. Beroven ze eerst hun medemensen voor het geld, na hun bekering blazen ze andere moslims of kuffar op voor het goede doel. En dat alles onder het aanroepen van uitspraken die 1400 jaar geleden wellicht ergens op sloegen, maar die in hun huidige interpretatie vooral getuigen van weinig verbeelding en veel kwaadaardigheid.

Van Klaveren op zijn beurt heeft zich bekeerd tot de vrijzinnige en blijmoedige tak van de islam die gelukkig ook bestaat. En vertelt relaxed en relativerend over zijn bekering. Zo antwoordt hij op de vraag naar de toevallige wijze waarop hij bij een islamitische uitgever terecht kwam, of hij daar ‘de hand van God’ inziet: “Haha, nee hoor, eerder de hand van Google.” Over zijn verdere ontwikkeling als gelovige: “Ik heb een werkje gekocht, het heet ‘Ik leer de Koran’ en het is eigenlijk voor kinderen tot 10 jaar, een leuk roze boekje.” Dan serieuzer, over zijn minder vrijzinnige geloofsgenoten: “Het is belangrijk om duidelijk te maken dat extremisten dwalen. Steeds opnieuw. Dat is lastig. Mensen willen hapklare antwoorden. Of hebben hun oordeel al klaar.”

Wilders’ voormalige metgezel blijkt een intelligent mens te zijn, die met empathie de wereld bekijkt en ook niet te beroerd is om de hand in eigen boezem te steken. “Ik heb bijgedragen aan het in stand houden en voeden van een slecht beeld van de islam, maar je kunt je niet voorstellen hoe die vooroordelen doorwerken, tot je er zelf mee te maken krijgt.” Nu is het wel vaker makkelijk om met ‘de kennis van nu’ pas achteraf kritisch te zijn, zodat je als het ware twee keer ‘gelijk’ hebt. De eerste keer toen je dwaalde zonder te weten dat je dwaalde, en de tweede keer wanneer je dan kan aangeven dat je nu het wel begrepen hebt, zonder kritisch te zijn op je huidige inzichten en nieuwe omgeving. Van Klaveren toont zich verstandiger dan dat: “Als een aanslagpleger zichzelf moslim noemt en de legitimatie zoekt in de islam, dan kún je niet zeggen dat het er niets mee te maken heeft.”

En toen moest ik ineens denken aan een ander bekeringsverhaal, dat ik niet lang geleden las. Het was een omgekeerde bekering- weg van de islam – maar er is een interessante en belangrijke overeenkomst met Van Klaverens coming out. Jason Walters was samen met zijn broer Jermaine in 2004 een van de leden van het Hofstadnetwerk dat toen werd opgerold. Hun doel: aanslagen plegen in Nederland, net nadat Theo van Gogh door hun medestrijder Mohammed Bouyeri was vermoord. Toen Walters op de Terroristen Afdeling (TA) in Vught terechtkwam, had hij alle tijd om te lezen. Hij begon met islamitische literatuur die zijn fundamentalisme alleen maar versterkte. Maar toen hij ook niet-islamitische natuur- en geesteswetenschappen ging bestuderen, trad de twijfel in. Het was Plato’s Staat die hem definitief van zijn geloof deed vallen. “Ik heb het boek wel zeven of acht keer gelezen. Het bevrijdde mij van de angst zelf na te denken. Ik ontdekte de filosofie. Dat was liefde op het eerste gezicht.” Waar Van Klaveren de rijkdom van de islam ontdekte terwijl hij eigenlijk moslimbronnen aan het bestuderen was om een anti-islamboek te schrijven, kon Walters de islam loslaten toen hij voorbij de moslimliteratuur andere werken ging bestuderen. Beiden stelden ze zich niet alleen open voor bronnen die ze daarvóór hadden genegeerd, maar toonden ze ook de moed om van hun eerder zo gekoesterde inzichten af te stappen.

Inmiddels is Jason Walters op vrije voeten en expert in zowel radicalisering als de-radicalisering, de ultieme ervaringsdeskundige zogezegd. Dat is niet louter goed nieuws, het betekent ook dat hij constant over zijn schouder moet kijken en altijd met één oog open slaapt. Niemand wordt immers meer gehaat dan de voormalige gelovige die zijn gemeenschap verlaten heeft. Hij wordt nu AIVD-agent genoemd, en islamofoob, een stigma dat ook Van Klaveren lang droeg. Het is de ultieme ironie dat beiden zich nu bevinden in het kruisvuur van moslim- en anti-moslimextremisten: de moslim-basher die de islam omhelsde, en de jihadist die de islam vaarwelzei. Welkom in het redelijke midden, waar het hoofd koel is en het hart warm, zou ik zeggen…

Veiligheid gevraagd. In twee woorden is dit de ratio achter het sociaal contract dat Thomas Hobbes ooit bedacht. Alleen de even angstaanjagende als krachtdadige leider die resulteerde uit deze fictieve overeenkomst van zijn onderdanen, voorkwam een leven dat ‘eenzaam, armoedig, afstotelijk, beestachtig en kort’ zou zijn. Bijna vier eeuwen verder geven de Gele Hesjes aan dat Leviathan zijn gebit mist. Ze verwoorden een breder gedeeld wantrouwen in onze leiders en hun vermogen om onze belangrijkste problemen op te lossen: niet alleen oorlog en onderdrukking maar ook werkloosheid, inkomensonzekerheid en klimaatonrechtvaardigheid. 

  Deze vertrouwenscrisis voedt de verleiding van een nieuwe sterke man die zegt: ‘Geef me je angst, ik geef je veiligheid terug’. In de VS bedriegt Donald Trump de bedrogenen met beleid dat zelf weer geboetseerd lijkt uit bedrog. Zijn ultieme illusie is een stokoude: de almachtige eenling die namens het volk even orde op zaken stelt. Waarbij dat volk slechts achterover hoeft te leunen, hetgeen voor velen wel zo comfortabel is. De door de Gele Hesjes belegerde Macron op zijn beurt spreekt nu over ‘een nieuw sociaal contract’. Het toont de ambitie van een Léviathan plus charmant. 

  In Nederland doen we het met een premier wiens handen jeuken om kleine criminelen in elkaar te slaan. Ieder volk krijgt de GVR die het verdient. Want ondertussen schuifelt Rutte heen om wat onze veiligheid pas écht bedreigt: de klimaatcrisis en – via de vraag wie daarvoor gaat betalen – het aloude verdelingsvraagstuk waarop oom Karel ons al attendeerde in zijn Communistisch Manifest. Willen de verliezers van nu het vertrouwen herwinnen in de democratie, dan is een revolutionair klimaatbeleid geboden dat de onvermijdelijke pijn proportioneel verdeelt. Wie het meest bezit en het meest vervuilt, mag het meest betalen. En ook degenen die profiteren van globalisering en robotisering kunnen niet langer buiten schot blijven: zij zullen hun medeburgers die baan of inkomen kwijtraken, moeten compenseren. 

  Voor zo’n sociaal-contract-3.0 zijn sterke leiders nodig. Maar dan niet van het soort dat de democratie afschaft of uitholt met een beroep op ‘het volk’. Het zijn leiders met het gevoel voor urgentie om hun burgers te overtuigen van wat die nog lang niet allen onder ogen zien. Het zijn leiders die daarbij binnen de marges van de liberale democratie en de rechtsstaat blijven. En het zijn leiders die burgers uitnodigen om zélf in actie te komen voor de revolutie die noodzakelijk is. Leviathan zal het niet langer voor ons doen.