Soms adviseren filosofen je de dingen die je zelf ook wel had kunnen bedenken. Tot tien tellen bijvoorbeeld. Dat is wat de stoïcijn Seneca ons voorhoudt als remedie voor je eigen woede. Hij vertelt over Socrates die ooit in razernij zijn slaaf wilde slaan. Net op tijd bedacht hij zich, en zei toen: ‘Ik zou je slaan als ik niet boos was.’ De filosoof begreep dat slaan misschien niet de beste oplossing was, dat hij iets zou kunnen doen waar hij later spijt van zou krijgen en dat als hij al wilde straffen, dit misschien beter kon gebeuren op een ander moment en met een weloverwogen besluit. Seneca: “De terechtwijzing van de slaaf stelde hij uit tot het ogenblik dat hij meer bij zinnen zou zijn, op dit ogenblik wees hij zichzelf terecht.”

 

Een dichter door het stof

Ik was woedend de afgelopen week. Mijn eerste impuls was om een post op Twitter of Facebook te plaatsen. En dan tekeer te gaan tegen degenen die een dichter door het stof lieten gaan omdat ze blank is; en tegen het idee dat een mens van kleur het werk van een mens van kleur moet vertalen. Omdat alleen zij of hij de pijn van een African American zou kunnen aanvoelen en omdat te vaak donkere dichters worden overgeslagen. Ik deed het niet, en telde tot tien. Wel las ik de bijdragen van anderen die mijn gedachten en gevoelens verwoordden, deelde en likete ik ze of plaatste ik er een kort commentaar bij. En nu ik dan tot tien heb geteld, schrijf ik alsnog. Niet om tekeer te gaan en anderen terecht te wijzen, maar om het meningsverschil voorbij te gaan, mijn eigen woede en gekrenktheid ook. Ik wil een poging tot verzoening doen.

 

De Mandela van de lage landen

Het is niet dat ik de Gandhi of Mandela van de lage landen ben. Ik heb een miniem podium en een beperkt publiek, en nogal wat temperament. En laten we wel wezen: de vraag wie precies van een zekere uitgever in A’dam een bepaald gedicht mag vertalen in – hou je vast – het Nederlands, is nou ook weer niet wereldschokkend. Volgende week hebben we vast weer een andere rel waarbij mensen elkaar schuimbekkend hun waarheden in het gezicht kunnen slingeren. En ondertussen woekeren de corona- en klimaatcrisis door, of het nu Marieke Lucas Rijneveld is of een nu nog onbekende dichter met de juiste hoeveelheid pigment, die de poëzie van Amanda Gorman in fraaie woorden weet te vatten. Ik merk dat ik mijn woorden weeg, en dat ik evenveel schrap als schrijf.  Ik wil niet alsnog mijn gelijk proberen te halen of toch weer mijn woede ventileren over wat ik onzinnig en onrechtvaardig vind. Ik wil dat we als verschillende mensen die nu tegenover elkaar staan, tot elkaar komen om – welke opinies, en kleur, sekse of seksuele voorkeur we ook hebben – samen de grote problemen aan te pakken die ons bestaan bedreigen: het virus, de vernietiging van de natuur, de immense ongelijkheid tussen wie in armoede leeft en wie in overdaad.

 

Mij zie je niet in talkshows

En geloof me, beste tegenstander in dit debat: ik begrijp je best. Sterker nog, ik voel misschien niet exact dezelfde maar wel een vergelijkbare woede over onrecht en ongelijkheid. Zo’n veertig jaar geleden werd ik politiek actief en een van de zaken die mij in al die jaren het meest pijn deden was de discriminatie van anderen, in Amerika, Zuid-Afrika en in ons eigen Nederland. Daar voerde ik actie tegen, soms in betaalde dienst en veel vaker als activist. Nu dan ben ik verontwaardigd wanneer ik het gevoel heb dat we blanken afrekenen op hun blank zijn, iets wat ik evenzeer afwijs als racisme tegen wie níet blank is en iets wat bovendien de zaak van de gelijkheid niet dichterbij brengt, maar juist verder weg. Maar hé, nu dreig ik opnieuw mijn punt te gaan maken, het punt dat ik hier niet maken wil. Ook ik als blanke voel soms woede en – laat ik voor mezelf spreken – zelfs miskenning, afgunst en verongelijktheid wanneer ik moet vaststellen dat ik ondanks de talenten die ik denk te hebben, gepasseerd word en niet op het podium mag staan waar ik graag iets goeds zou bijdragen. Ik krijg geen column in een landelijke krant, ik word niet uitgenodigd voor talkshows, in tegenstelling tot vele anderen met of zonder een kleur die volgens mij lang niet altijd iets originelers hebben te vertellen en zeker ook niet per se iets constructievers. Ook ik voel me nogal eens afgewezen en genegeerd. Dat zou een band kunnen scheppen tussen ons, in plaats van een conflict. Laten we elkaars negatieve gevoelens herkennen, in plaats van ieder onze eigen negativiteit op elkaar los te laten.

 

In een vlek moet je niet wrijven

Nee, ik heb nog een beter idee. Laten we ons bevrijden van onze negativiteit en samen iets positiefs neerzetten. Ik weet dat het niet makkelijk is. ‘In een vlek moet je niet wrijven,’ luidt de traditionele wijsheid, ooit bedacht voor huisvrouwen maar ook zeer geschikt voor wijsneuzen en wijsgeren. En toch hebben we iedere keer weer de neiging om wat al lelijk is, van nog meer aandacht en vooral nog meer negativiteit te voorzien. Dat zal voor een deel komen doordat strijd altijd weer iets spannends en sensationeels heeft; doordat geweld griezelig is maar je ook een uitlaatklep biedt; en doordat we als we een goede zaak in botsing zien komen met een ‘slechte’, we helaas niet altijd de blik gericht houden op die goede zaak (keep your eyes on the prize), maar negatieve energie gaan richten op wat wij als negatief ervaren. Menselijk, maar al te menselijk.

 

Het zwarte gat dat Wilders heet

Toen ik bijna tien jaar terug onderzoek deed naar de manier waarop de journalistiek omging met het fenomeen Wilders, ontdekte ik bijvoorbeeld dat die niet zozeer heel veel aandacht kreeg van ‘rechtse’ media als het AD en De Telegraaf; maar vooral van ‘linkse’ journalisten en columnisten (en overigens ook politici) bij VARA en NOS, Volkskrant, Trouw en NRC. Op elke uitspraak van de politicus reageerden ze met woede en vooral nogal wat letters, minuten en energie, een veel en veel betere zaak waardig. Zo gingen ze mee in wat ongetwijfeld een strategie van Wilders was: stevige uitspraken doen, op of over de rand van de xenofobie, en dan aandacht en steun scoren van het publiek, met dank aan de woedende reacties van je tegenstanders. Die dus duchtig in een vlek wreven waar ze misschien beter verre van waren gebleven. Om een andere metafoor te hanteren: Wilders fungeerde als een groot zwart gat waaruit geen licht ontsnappen kon. Dat schreef ik destijds ook op in een opinieartikel voor een landelijke krant, een artikel dat – story of my life 😉 – ongepubliceerd bleef.

 

Schreeuwen in De Zwijger

Weer een kleine vijf jaar verder belandde ikzelf in zo’n zwart gat. Jihadisten vermoordden tien medewerkers van het tijdschrift Charlie Hebdo, drie politiemensen, en vier Joden in een Parijse supermarkt. Ik was… woedend. Als voormalig journalist raakte mij het afslachten van journalisten; als burger die beseft hoe belangrijk politie is voor onze veiligheid, raakte mij de moord op de politieagenten; als mens die weet heeft van de Holocaust raakte mij de antisemitische terreurdaad. Boven alles raakte mij het wezenloze nemen van levens door mensen die daarmee hun eigen leven wezenloos maakten. Ik schreef er een vlammend artikel over voor The Post Online, en werd vervolgens uitgenodigd voor een discussieavond in Pakhuis De Zwijger. Had ik het daar maar bij zwijgen gelaten. Eens te meer echter nam mijn verontwaardiging de overhand. Het ging nauwelijks over (de oorzaken van en oplossingen voor) de terreurdaad die nog geen twee weken eerder had plaatsgevonden. Het ging wel over het onrecht dat Marokkaanse Nederlanders zou treffen, de moslims die nu gevaar liepen, en de  ondervertegenwoordiging van allochtonen in de media. Ik merkte (juist: woedend) op dat er wel net journalisten waren vermoord omdat ze journalist waren en Joden omdat ze Joods waren, en dat dit me het grotere onrecht en de eerste prioriteit leek. Waarop enkele sprekers (een van hen was Farid Azarkan, die later bekend zou worden als Kamerlid van Denk) honend suggereerden dat ik een racist en islamofoob zou zijn.

 

In de hoek waar de klappen vallen

Het gaat er hier eens te meer niet om wie er gelijk had, en wie er in de hoek zit waar de klappen vallen. Ik onthield van deze schreeuwerige avond in De Zwijger vooral hoe zinloos het is om op haat met verbetenheid te reageren. Dus het eerste wat ik deed toen ik weer thuis en zo’n beetje bijgekomen was, was inzetten op verzoening en verbinding. Ik organiseerde een reeks bijeenkomsten op de School voor Journalistiek waar ik destijds werkte: zonder publiek dat bijval of afkeuring zou geven, maar mét een groepje mensen dat aan de ene kant zeer verschillend was maar waarbij voor iedereen gold… we willen verder komen, als moslim of niet-moslim, als ‘witte’ of ‘zwarte’ Nederlander, als vrouw of man. Geen hond die het verder merkte buiten het lokaal waarin wij bijeenkwamen, maar wat voelde het goed om elkaar wat beter te begrijpen… juist gezien de pijn en de woede die er aan beide kanten bestond en die soms ook precies degene betrof die aan de andere kant van de tafel zat.

 

Denk niet wit, denk niet zwart…

En toen waren we weer vijf jaar verder en ging het middenin de coronacrisis over zwart en wit op een manier die vaak ook niet verder kwam dan zwart-wit. Meer dan eens schoten de woorden door me heen die Frank Boeijen schreef nadat in 1983 de Antilliaanse Kerwin Duinmeijer was vermoord, een gebeurtenis die ik me goed herinner omdat het bij mij de doorslag gaf om actief tegen racisme te worden: ‘Denk niet wit, denk niet zwart, denk niet zwart-wit’. In 2020 was mijn woede dezelfde als die van miljoenen anderen op de wereld die de beelden van George Floyd zagen met zijn “I Can’t Breathe…” Maar in het vervolg van die woede raakte ik verdrietig en teleurgesteld over de wijze waarop dit staaltje politiegeweld werd verbonden met white privilege en Zwarte Piet. Ik schreef er op deze site en in De Telegraaf een opinieartikel over: ‘Ik ben niet je witte’. Zowel de inhoud als het feit dat ik in De Telegraaf publiceerde, kwamen me op felle persoonlijke aanvallen te staan, aanvallen die ik soms fel en persoonlijk beantwoordde. Maar toen ik mijn opponenten vroeg wat we nu eigenlijk samen doen aan de crises van deze tijd, bleek uit hun antwoorden dat we een bezorgdheid delen, en dat we wellicht het racisme-vraagstuk verschillend benaderen maar dat we op het vlak van klimaat voor een deel dezelfde keuzes maken, als veganisten bijvoorbeeld.

 

Werken aan een gedeelde droom

En nu dan dit debat over de vertaling van een gedicht inmiddels weer zo’n beetje geluwd is, realiseer ik me dat we er echt goed aan doen om de blik gericht te houden op wat ons allen bedreigt (en degenen die al achtergesteld zijn, nog net wat meer): het virus, de oververhitting van de aarde, de economische misère die kan toeslaan waar corona en klimaat kosten opleveren, en niet te vergeten de woede als gevolg van dat alles die kan uitmonden in politiek die ons alleen maar verder verdeelt. We kunnen het ook positief stellen. Laten we voorbij onze verschillen samenwerken aan een gedeelde droom: de economie van het genoeg, een waarachtige democratie, kleurenrijkdom in plaats van kleurenblindheid of zwart-wit.

 

Wat zullen we samen doen?

Ooit ontdekte ik dat ik anderen tot razernij brengen kon. Soms alleen maar met een smalend lachje (dat sommige van mijn leraren op de middelbare school zo woedend maakte dat ze me een tik om de oren gaven, andere dat ze me schreeuwend het lokaal uitstuurden). Vaker met morele veroordeling of humor-ten-koste-van. Ja, dat kun je ook als een vaardigheid zien, als een kwaliteit. Vandaag de dag vermoed ik dat wie een dergelijke gave bezit, daar maar beter geen gebruik van maakt. Liever draag ik dus niet langer bij met mijn scherpe pen, mijn splijtende woordje of mijn ongecontroleerde woede. Ik tel tot tien. En dan stel ik je die ene vraag die me mét en voorbij het verschil aan de orde lijkt: wat zullen we samen doen?

 

Photo by Kelly Searle on Unsplash

 

 

 

 

 

 

 

 

Er gaan dagen voorbij dat ik niet denk aan Britney Spears. Toen ze eind jaren negentig doorbrak met ‘Baby One More Time’ luisterde ik naar andere muziek, en ook ‘Oops! I Did It Again’ kon me nauwelijks bekoren. Mocht ik ooit alsnog geïnteresseerd dreigen te raken in haar persoonlijkheid en wereldbeeld, dan deed dat ene korte fragment in Michael Moore’s Fahrenheit 9/11 de deur dicht. Meteen nadat hij een Iraakse vrouw had getoond die rouwde om haar familieleden, zojuist gedood bij een VS-bombardement (‘Waar ben je, Allah, waar ben je?!?’), monteerde Moore een fragment van de jonge zangeres in zijn documentaire. Al kauwgom kauwend, zegt ze: “Eerlijk gezegd vind ik dat we onze president moeten steunen bij elk besluit dat hij neemt. Blijf trouw, wat er ook gebeurt.”

 

Een gevalletje montagemoord

Toegegeven, dat was een typisch gevalletje montagemoord. Had de popdiva zelf de beelden gezien van wat haar president zojuist ver van huis had aangericht, dan had ze wellicht een heel ander commentaar gegeven. En mag je van een tienerster überhaupt afgewogen commentaar verwachten op wat zich buiten zijn of haar bubbel bevindt? Er zijn nogal wat mensen die menen dat de inmiddels 39-jarige zangeres eerherstel verdient. Begin deze maand presenteerde nota bene The New York Times een documentaire over Spears. Daarin valt onder meer op te tekenen dat ze eigenlijk een rolmodel is van autonomie en zelfaanvaarding; van niet willen behagen; van tolerantie ook voor mensen van welke minderheid dan ook, bij voorkeur groepen die we kunnen aanduiden met een nauwelijks uit te spreken brei van medeklinkers. Wel, dan heb je mijn interesse als filosoof. Dus toch maar even didactisch verantwoord gekeken naar de documentaire, die zeer toepasselijk en dubbelzinnig Framing Britney Spears is genoemd.

 

#FreeBritney

Als iets duidelijk wordt uit de docu, dan is het wel dat de hele showbizz-minnende wereld een beeld heeft van Britney Spears en haar daar koste wat kost in probeert te proppen, te framen dus. Dit betreft niet alleen de onvermijdelijke hele of halve vertrouwelingen van de popdiva; de fans die haar met een heuse #FreeBritney-campagne proberen te verlossen van de ijzeren greep waarin haar vader haar en vooral haar verdiensten houdt. Of de roddeltantes en paparazzi-fotografen voor wie Spears alweer meer dan twintig jaar een ‘verdienmodel’ is. Maar ook de zichzelf onvergelijkbaar veel serieuzer nemende vertegenwoordigers van de kletsende klasse, zoals Wesley Morris, recensent voor The New York Times. De videoclip van Baby One More Time, waarin een dan 16-jarige Britney ronddanst in een sexy variant op een schooluniform, voorziet Morris van het volgende commentaar: “Niet het seksuele maakt het cool, maar de controle en de zeggenschap over zichzelf en haar omgeving.”

 

Yeah Right…

Daar kunnen alle oudere mannen het mee doen die niet alleen deze jonge vrouw maar vooral zichzelf te kijk zetten met hijgerige vraagjes waarin de seksuele suggestie nooit ver weg is en zich in de regel hinderlijk naar de voorgrond dringt. De zestiger bijvoorbeeld die een 10-jarige Britney, nadat ze zojuist een ijzersterk stukje zang heeft neergezet, niets anders weet te vragen dan: “Ik zag vorige week dat je prachtige oogjes hebt. Heb je ook een vriendje?” “Nee, ze zijn gemeen.” “Ik ben niet gemeen, wat dacht je van mij?” Een volgende heer op leeftijd, enkele jaren verder: “Voor velen ben je een tegenstrijdigheid. Aan de ene kant ben je de lieve, onschuldige maagd; aan de andere kant een sexy vamp in ondergoed.” Een andere commentator, ditmaal een oudere dame:  “Er zit zeker een paradox in hoe ze werkt.” Correctie door een andere dame aan de talk show-tafel: “Hoe ze zich kleedt…” De eerste vrouw weer: “Zo onschuldig lijkt ze niet.” En dan is er onze eigen Ivo (Niehe), die zijn fifteen seconds of being (in)famous opluistert met een: “Iedereen heeft het erover.” Spears: “Waarover?” “Nou… je borsten…”

 

Je innerlijke Ivo

‘Bevrijd jezelf van je innerlijke Ivo,’ schreef Volkskrant-columnist Loes Reijmer, na het bekijken van de documentaire. Immers: “De echte pijn zit in de vanzelfsprekendheid waarmee Spears wordt geacht verantwoording af te leggen over haar lijf, de onbeheersbare drang om ons te bemoeien met vrouwenlichamen, ze te bestuderen, evalueren en becommentariëren, centimeter voor centimeter, in de hoop wijzer te worden over het lijdend voorwerp, iets te onthullen of haar bestraffend te kunnen toespreken.” Helemaal raak. Maar slechts de helft van het verhaal. Want op het gevaar af om nu, als ‘oudere man’ nog wel, een nieuw hoofdstukje toe te voegen aan het framen, het bestuderen, evalueren en becommentariëren, en iemand bestraffend toe te spreken die we natuurlijk niet echt kennen, wat we ons ook verbeelden… de ‘seksualisering’ van Britney Spears is in sterke mate haar eigen werk en van al die anderen in haar entourage die nu al bijna een kwart eeuw aan haar verdienen.

 

Oops! I Did It Again

Je zou dat ‘controle’ en ‘zeggenschap’ kunnen noemen, of zelfs ‘autonomie’ – om dit filosofische concept maar eens los te laten op de vertolker van Oops! I Did It Again. Vergelijkbare theorieën en theorietjes zijn de voorbije decennia toegepast op andere zangeressen die hun seksualiteit in de strijd gooiden, zoals eerst Madonna en later Beyoncé. Ik zie vooral zakenvrouwen die weten dat ze met hun lichamelijke aantrekkingskracht aandacht, bevestiging én heel veel centjes kunnen binnenhalen. Zo was Britney Spears het uithangbord van onder meer ondernemingen als Clairol, Polaroid en Pepsi. Met commercials voor de colafabrikant verdiende zij tussen 2001 en 2002 7 tot 8 miljoen dollar, tot ze er plaats maakte voor… Beyoncé. Dat was de reden dat toen we in 2003 met De wereld is niet te koop actie voerden tegen een straatbepalende steigerreclame van Pepsi in het hartje van onze stad, we ons gekscherend tooiden met de naam Britney Spears Brigade. Zowel de clips als de commercials van Spears toonden haar in de regel met zo weinig mogelijk kleren aan. Datzelfde gold voor de journalistieke covers die ze vulde, zoals die van Rolling Stone. Wanneer ze in 1999 op de voorkant van dit blad staat en een (ditmaal vrouwelijke) interviewer haar vraagt naar haar ‘Lolita-look’, antwoordt ze: “We zijn allemaal meiden en dat is een deel van wie we zijn. Je liegt als meisje als je zegt dat je je niet sexy wil voelen.”

 

Onze binnenste Britney

Ook weer helemaal waar, en hetzelfde zou kunnen gelden voor net wat oudere vrouwen, voor jonge jongens en zelfs voor – ik zeg maar wat – het jongetje in het lijf van een 54-jarige man: je mooi of zelfs ‘sexy’ willen voelen, daar is niets mis mee. Wat ik problematischer vind is de manier waarop hele volksstammen zich in onze samenlevingen voortdurend bezighouden met hoe ze eruitzien en of anderen daar wel of niet opgewonden van kunnen en zullen raken. Niet alleen omdat je jezelf hiermee tekort doet als een mens die zoveel meer is dan zijn of haar borsten, billen en benen; maar ook omdat je er anderen die wellicht wat minder goed scoren op ‘uiterlijke schoonheid’, nadrukkelijk mee inwrijft wat zij missen. Je zou kunnen zeggen dat het niet alleen de kunst is om ons te bevrijden van onze innerlijke Ivo, maar ook van onze binnenste Britney, dat meisje of dat jongetje dat constant probeert te behagen en te verleiden. Of, zoals feministe Germaine Greer een paar jaar geleden opmerkte, naar aanleiding van Spears’ collega Beyoncé: “I think she is a fantastic musician. Beautiful voice, as true as a bell. But why has she always to be fucking naked and have her tits hanging out? Why?”

 

Werken met aasgieren

Goede vraag. Eén antwoord: wie van jongs af aan ontdekt dat hij iets te winnen heeft met haar of zijn looks, is geneigd daarvan gebruik te blijven maken, zeker als het op een zeker moment om veel geld en veel aandacht gaat. Wesley Morris, wanneer hij refereert aan het moment dat Spears zich in 2007 ineens kaal schoor: “Met haar kale hoofd zegt ze in feite: ik kap ermee. Als jullie denken dat ik terugkom en weer die persoon ben: vergeet het. Die persoon is er niet meer. Jullie hebben haar kapotgemaakt. Als mensen haar alleen maar als gestoord kunnen zien… kom ik tot de conclusie dat ze om te beginnen deel uitmaakte van een samenleving van aasgieren.” Zijn eigen Engelse formulering is – waarschijnlijk onbedoeld – veelzeggend: “What a vulturous society she was working with to begin with.” Ze werkte ermee, dat wil zeggen, Spears gebruikte en bespeelde het soort aandacht dat haar ten deel viel: voor haar lichaam, en niet zozeer voor haar stem of meningen. Het maakt beweringen over de ‘objectivering’ van de ster toch op z’n zachtst gezegd wat eenzijdig.

 

Put your erection in my direction

Dit is iedere keer weer de zigzagbeweging rondom showbizz-sterren als Spears: ofwel ze worden gezien als willoze objecten en slachtoffers; ofwel als volstrekt autonome ‘Power Vrouwen’ die ook – juist – in control zijn als andere vrouwen of mannen op hen geilen. Het is maar wat voor aandacht je wenst. Het punt is dat het fenomeen genuanceerder is dan dat: ‘sekssymbolen’ maken zichzelf tot een lustobject, terwijl degenen die hen als zodanig behandelen (de Ivo’s van deze wereld) al evenmin de beste versie van zichzelf laten zien. Die sekssymbolen kunnen dus ook mannen zijn. Ik moet even denken aan de boodschap die een Nederlands pubermeisje op een stuk karton schreef toen ze naar een optreden toog van haar idool, Harry One Direction Styles: put your erection in my direction. Reken maar dat Harry zich bewust was van wat hij in jonge meiden losmaakte (en anders wel zijn manager), hoe ongemakkelijk hij zich er ook bij tijd en wijle bij zal hebben gevoeld.

 

Kant over Britney

Dat brengt me op Immanuel Kant. Ruim 200 jaar geleden beschreef de filosoof zijn ‘categorische imperatief’ als een alternatief voor iets wat we nogal eens geneigd zijn te doen: anderen als middel tot ons doel beschouwen, en gebruiken. Maar hij ging nog iets verder. Kant raadde ons ook aan om onszelf niet als middel voor andermans doel te presenteren: “Handel zo dat jij het mens-zijn, zowel in je eigen persoon als in de persoon van ieder ander, altijd tegelijk als doel, nooit als louter middel gebruikt.” Natuurlijk wist Kant dat we constant kijken wat we aan anderen kunnen hebben, en dat we ook maar al te goed weten wat wij die anderen te bieden hebben. Daarom zegt hij ook ‘altijd tegelijk als doel, nooit als louter middel’. Wat ik vooral in Kants gebod lees, is de aansporing om mensen te blijven zien als de hele mens die ze zijn, in plaats van hen steeds en slechts te reduceren tot (een moment van) seksueel genot. Dat is op de eerste plaats iets wat je je zelf kunt voorhouden: de bereidheid om jezelf niet te etaleren als een lustobject… of je nu vrouw bent of man; bi, homo of hetero. Het is ook het anderen beoordelen op wat ze veel meer zijn dan alleen een al dan niet fraaie man of vrouw. Dit geeft weer een hele andere betekenis aan het #FreeBritney of het ‘Bevrijd jezelf van je innerlijke Ivo’: jezelf niet verliezen in het lichaam van een ander, maar al evenmin in wat jouw eigen lichaam allemaal wel niet met anderen ‘moet’ doen.

 

De Britney Spears Brigade

Ironisch genoeg is het Michael Moore die in Framing Britney Spears een van de verstandigste dingen zegt van alle talking heads die erin te beluisteren zijn. In 2008 – vier jaar nadat hij haar onbarmhartig wegzette als dom wicht in zijn eigen Fahrenheit – is hij te gast bij Larry King. Die bespreekt Spears’ opname in het ziekenhuis vanwege psychische problemen, met als gevolg een onder-curatele-plaatsing door haar vader. Moore: “Waarom laten we haar niet met rust? Laat haar verder gaan met haar leven.” De grap is dat de diva zelf er in de jaren die volgden, alles aan heeft gedaan om níet met rust gelaten te worden en dat ze dit eens te meer minstens zoveel met haar seks als met haar stem heeft bewerkstelligd.

 

Maar ik denk dat het nu tijd wordt om de daad bij het woord te voegen en tot een heroïsche laatste veldslag te komen van wat eens de Britney Spears Brigade was. Laat haar met rust, en als je van haar muziek houdt, luister dan simpelweg naar haar muziek in plaats van je blind te staren op haar lijf. Ik op mijn beurt raad je aan om ook eens naar een andere documentaire te kijken. Bij voorkeur over vrouwen die niet met hun looks paraderen maar prachtige ideeën én daden presenteren. Het denkende hart van Etty Hillesum bijvoorbeeld. Nothing is Forgiven, over de strijd van Zineb el Rhazoui tegen jihadistische moordenaars en deugneuzen met slappe knieën. Of I Am Greta (need I say more?). Want we zijn zoveel meer en zoveel mooier dan alleen ons lichaam en ons verlangen naar een lichaam.

Vergeef me virus, maar mag ik je bij dezen ‘klootzak’ noemen? Verknalde je eerder dit jaar al de presentatie van mijn boek, nu draai je het definitief de nek om, net nu ik er alsnog over kon vertellen op het Brainwash-festival, een plek waar ik al jaren hoopte op te treden. Zojuist kreeg ik te horen dat het niet doorgaat, zondag. Daar gaat een jaar lang denken en schrijven, daar gaat alle energie, liefde en creativiteit die ik in dit boek gestoken heb. Je wordt bedankt.

Zoals zo vaak hoorde ik de raakste opmerking het dichtst bij huis. Het was mijn vrouw die me gisteren zei, toen we nog even napraatten over de persconferentie van de minister-president: Ik zou een hele lange winterslaap willen houden. En dan wakker worden en weten dat het allemaal een boze droom is geweest.

Natuurlijk weten we beter. We beseffen echt wel dat jij niet weggaat door onze ogen heel lang dicht, en daarna weer open te doen. We zullen ook niet op korte termijn immuniteit verkrijgen, we kunnen hoogstens de benodigde weerstand opbrengen voor deze crisis en die van economie, politiek en natuur die er nog op gaan volgen.

Mijn eerste reactie gisteren was net zo min als toen de lockdown zeven maanden geleden van start ging, de fraaiste. Ik dacht eerst en vooral aan mezelf.  In maart baalde ik van de opdrachten die ik zag verdampen, de optredens die werden afgelast, dat De wereld omgekeerd niet gepresenteerd kon worden, en er ook nauwelijks aandacht in de media voor was aangezien alle ogen op ‘het virus’ werden gericht. Op jou, met andere woorden, jij onverdraaglijke aandachtstrekker en drama queen. Dus zeg nou niet dat je me niet begrijpt, in mijn vlaag van zelfvergroting en zelfmedelijden.

Zo zie ik nu dit najaar het voorjaar zich herhalen: opnieuw worden optredens afgelast waar ik alsnog over mijn boek kon praten. Openbare interviews, het hele Brainwash-festival. Soms verbeeld ik me – in een aanval van narcisme – dat  God, de duivel of het virus, jij dus, hoogstpersoonlijk samenspannen om mijn boek voor eens en altijd een voetnootje in de geschiedenis te laten blijven. Yeah right, like they do care…

En dan realiseer ik me dat ik maar beter in de praktijk kan brengen wat ikzelf preek: “We moeten onder ogen zien dat dit crisiscomplex het nieuwe normaal is en dienen vervolgens boven onszelf uit te stijgen.” Dit betekent niet kritiekloos volgen wat ‘de autoriteiten’ ons uitleggen en opdragen. Het is prima om kanttekeningen te zetten bij een ethos dat koste wat kost levens wil behouden en verlengen, vanuit de onwil of het onvermogen om de dood te aanvaarden als deel van het leven. De vraag is wél of je ook een dergelijke onthechting oog in oog met ‘de dood’ ook kunt opbrengen wanneer het je eigen leven betreft, of dat van je geliefden, mocht je jou – het virus – aan den lijve hebben leren kennen.

Het is ook uiterst legitiem en zelfs noodzakelijk om de enorme kosten van de huidige beperkingen in kaart te willen brengen: of dit nu de economische pijn betreft die we onszelf aandoen en die onevenredig hard aankomt bij de vele miljoenen kwetsbaren in de Derde Wereld of bij zzp’ers, cultuurwerkers en horeca-mensen in ons eigen Nederland; de eenzaamheid en ‘huidhonger’ die we vrijwel allemaal ervaren, nu we al weer maandenlang alleen onze eigen gezinsleden mogen aanraken; en de privacy en vrijheid die we aangewakkerd door angst in een oogwenk opgeven, zonder te weten of en wanneer we ze ooit weer zullen bezitten.

Ik vraag me wel eens af wat het voor sommigen op de social media zo makkelijk maakt om maar op een mondkapjesplicht te hameren die – voor zover ik weet – in bijvoorbeeld Frankrijk en Spanje nu ook niet echt het virus een halt heeft weten toe te roepen. Voelen zij niet de ontmenselijking door het stukje stof dat het ons onmogelijk maakt elkaar vrijuit en voluit aan te kijken of te laten zien? Lijden zij aan een vorm van catastrofilie, een diep gevoel verlangen om onszelf en vooral anderen zo heftig mogelijk de duimschroeven aan te draaien, een heerlijke roes van rampdenken waardoor ze het gevoel krijgen dat ze pas echt leven waar ze tot nog toe vooral hadden gevegeteerd? Zijn ze jou, virus, eigenlijk dankbaarder dan ze zouden willen toegeven, waar ik vooral de pest aan je heb?

Nee, dat zal het niet zijn. Ze zijn vast – net als ik – bang voor je. Bezorgd om zichzelf en elkaar. En ze willen een bijdrage leveren aan de oplossing van deze crisis die ernstiger lijkt dan alles wat de meesten van ons tot nog toe in hun leven hebben meegemaakt. Misschien is het zo dat we overal ter wereld maar wat doen – of het nu de ‘strenge’ aanpak van de een is, dan wel de losse van de ander – en dat we onszelf slechts wijs maken dat we enige controle kunnen uitoefenen op die kroonvormige etterbak die jij bent: grillig, machtig en willekeurig als weinig anderen.

Maar dan nog moeten we het op zijn minst proberen, beste virus. Dus zal ik met frisse tegenzin mijn masker dragen. Schuif ik voor de zoveelste keer aan voor mijn scherm waar ik zoveel liever met anderen fysiek in een ruimte had verkeerd. En probeer ik als het filosoofje dat ik ben een bijdrage te leveren aan degenen die met hun vitale beroep aan de frontlijn staan waar ze jou bevechten. Dan maar vergeten wat dit jaar voor mij had moeten worden. In de wetenschap dat er miljoenen mensen zijn die veel slechter af zijn dan ikzelf, dat mijn gezin goddank gezond is en dat het er niet toe doet hoeveel ik krijg maar wat ik geef. Dank je virus, voor deze les die je me eens te meer hebt ingepeperd. En als je nog eens een boodschap voor me hebt, schrijf me dan vooral snel terug.

I know the one thing we did right. Was the day we started to fight. Keep your eyes on the prize. Hold on. Hold on. Ik moet negentien zijn geweest, twintig misschien, toen ik deze woorden voor het eerst hoorde. Het was mijn eerste jaar op de School voor Journalistiek, en mijn docente Engels plaatste een videoband in de recorder. Het was de documentaire ‘Eyes on the Prize’, over de geschiedenis van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging. Over hoe Rosa Parks eind 1955 in de bus weigerde op te staan voor een blanke, zoals van haar als zwarte vrouw werd verwacht. Wat vervolgens tot een bus-boycot in Montgomery leidde, met Martin Luther King als leider en na ruim een jaar het gewenste resultaat: opheffing van rassendiscriminatie in het openbaar vervoer van de stad. De jaren erna, met bijvoorbeeld de mars op Washington in 1963, en King’s I Have a Dream. De moord – anno 1964 – in Mississippi op drie jonge burgerrechtenactivisten, de zwarte James Chaney en de blanke (en Joodse) Michael Schwerner en Andrew Goodman. De geweldloze demonstraties tegen de discriminatie van zwarte stemmers in Selma, met een hoofdrol voor de jonge studentenleider John Lewis, later jarenlang afgevaardigde in Washington en onlangs overleden. Eyes on the Prize maakte destijds – in 1986 of 1987 – mijn betrokkenheid wakker met de strijd van zwart en blank voor de gelijkheid van zwart en blank.

 

‘Ik hou van spruitjes. Mag dat?’

Het was diezelfde betrokkenheid die me in 1992 inspireerde om mee te doen aan de grootste demonstratie die Nederland ooit heeft gekend tegen racisme, in 1992 op het Museumplein: 50.000 (politie) tot 100.000 mensen (organisatie). Weer een paar jaar later kreeg ik de kans om zelf mee te organiseren. Ik coördineerde het inhoudelijke programma van de manifestatie die Nederland Bekent Kleur organiseerde in Amsterdam-Zuidoost. In mijn dagboek beschreef ik mijn motivatie én mijn missie voor die dag: “Ik besef wat ik vaak vergeet: hoe vijandig veel mensen in Nederland tegenover ‘vreemdelingen’ staan. Die mensen – al is het er maar één – bereiken zonder met ze mee te huilen: dat is mijn eigen utopie voor aanstaande zaterdag.” Het werd een mooie manifestatie. Ruim 10.000 mensen uitten hun geloof in raciale gelijkheid en hun afkeer van discriminatie. Ik zal nooit vergeten hoe de dag eindigde. Even voor ik rond tien uur ’s avonds het veld in Zuidoost verliet, zag ik de laatste bezoeker weggaan: een gekleurde man die uren had staan dansen en drinken, enorme laarzen aan zijn voeten en een fez op zijn hoofd. Met een halflege fles sterke drank in zijn hand zwalkte hij weg. Opgewekt riep hij: “Ik hou van spruitjes. Mag dat?

 

I can’t breathe in tijden van corona

En toen was het 25 mei 2020, en moesten we opnieuw kleur bekennen. In Minneapolis doodde de blanke politieagent Derek Chauvin de zwarte George Floyd. Bijna negen minuten lang drukte Chauvin zijn knie op de keel van de man die hij gearresteerd had. De beelden blijven pijnlijk, hoe vaak je ze ook bekijkt, zeker als je het I can’t breathe van Floyd hoort. Zou het toeval zijn dat de aanblik van iemand die geen adem kan halen, juist in deze tijd zo schokkend is, een tijd waarin een virus dat je de adem beneemt, alom aanwezig is; en zo niet het virus zelf, dan wel de angst ervoor? En ligt het niet voor de hand dat juist in een wereld waarin we ons allemaal wel onderdrukt voelen, door lockdowns, anderhalvemeter-beperkingen en mondkapjes, de woede extra groot wordt – bij zwart én blank – wanneer je wordt geconfronteerd met het zoveelste staaltje onderdrukking na honderden jaren slavernij, segregatie en discriminatie?

Dit laatste althans suggereerde de Surinaams-Nederlandse Jennifer Campbell in een gesprek dat we vorige maand hadden: een gesprek dat er op haar initiatief kwam nadat ik op deze site mijn hartenkreet ‘Ik ben niet je witte’ had gepubliceerd. Campbell is expert in verandering en systemisch leiderschap (onderwerpen die vandaag de dag relevanter lijken dan ooit). Ze wilde met me van gedachten wisselen over wat zij ‘systemisch racisme’ noemt, en daarover – plus onze eigen posities als ‘zwarte’ of ‘witte’ ­­– hadden we het ook, in een gesprek vol herkenning en soms verrassing, met humor maar ook met besef van de pijn, kwetsbaarheid en gekwetstheid die het onderwerp eigen zijn.

 

Selectieve verontwaardiging en weinig historisch besef

Terwijl Jennifer en ik het op heel veel vlakken eens waren, zie ik ook de enorme polarisatie. Sterker nog: ik sta er middenin en lever er een bijdrage aan. Hoezeer ik namelijk ook zelf door de dood van George Floyd was geraakt, en hoezeer ik me ook deelnemer voel aan een historische estafette van verzet tegen racisme, telkens wanneer en overal waar dit zich aandient: als ik naar de meeste demonstraties van Black Lives Matter keek, zag ik vooral selectieve verontwaardiging (wel over blank politiegeweld, niet over het veel massaler geweld van black on black, door met name gang violence); omgekeerd racisme, tegenover ‘witten’ die per definitie bevoorrecht zouden zijn en namens ‘mensen van kleur’ die als enigen zouden weten wat onderdrukking is; en ik zag een fixatie op de ‘juiste’ woorden, inclusief grote of juist kleine letters (wel Zwart, niet wit) terwijl we naar mijn idee vooral daden moeten loslaten op de grote crises van deze tijd: corona, economische depressie, en de oververhitting van onze planeet. Ik hoorde kortom heel veel Malcolm-X, Elijah Muhammad en Stokely Carmichael; en heel weinig Martin Luther King of Rosa Parks, om het maar weer even te zeggen in de termen van Eyes on the Prize.

En, dat ook, ik miste gevoel voor verhoudingen en ik miste historisch besef. Zie bijvoorbeeld ook toen in datzelfde Zuidoost waar we 25 jaar geleden ruim 10.000 mensen bijeenbrachten, de volgende woorden klonken: “Nooit eerder zijn zoveel mensen de straat opgegaan om te demonstreren tegen anti-zwart racisme. Wij zijn deze dagen geschiedenis aan het schrijven.” O ja? Ik vertelde daarnet al over de hoeveelheden mensen die in ’92 en ’95 demonstreerden tegen racisme, niet alleen tegen ‘anti-zwart racisme’ overigens. Wat zegt het over een beweging als ze haar klassiekers niet kent, wanneer ze de eigen prestaties witwast en die van eerdere generaties uitwist? Moet hier de mythe aan de man worden gebracht dat Nederland tot 2020 een racistisch land was, waar niemand opkwam voor de rechten van ‘mensen van kleur’? Zou het niet eerlijker zijn te erkennen dat al heel lang bruine én  blanke Nederlanders raciaal onrecht herkennen én bestrijden, ook vóór een nieuwe generatie activisten bedacht dat Zwarte Piet het doelwit moest zijn, evenals ‘wit privilege’?

 

De ene keer als tragedie, de andere keer als grap

Het werd nog erger toen de golf van woede over de dood van Floyd naadloos overging in een golf van repressie, in de slechtste traditie van cancel culture: standbeelden die werden beklad, journalisten en docenten die hun baan verloren of daarmee bedreigd werden, humor die niet meer zou ‘kunnen’. Mijn oude oom Karel mocht altijd graag opmerken dat alle wereldhistorische feiten en personen tweemaal plaatsvinden: de ene keer als tragedie, de andere keer als grap. Oordeel zelf maar tot welke van de twee de typisch Nederlandse wijze behoort waarop de ‘antiracistische’ repressie zich hier voordeed: met de fittie tussen Johan Derksen en Akwasi Owusu Ansah, gevolgd door het van de tv verbannen van die eerste en de demonisering van allebei; met een anonieme kliklijn voor journalisten om hun ‘institutioneel racistische’ collega’s aan te geven; of met een lijst van ‘prominenten’ tegen zulke cancel culture, waarbij zangeres Marga Bult prijkte naast (over kliklijnen gesproken) Thierry Baudet. Nee, dan Amerika, waar het gerechtvaardigde verzet tegen verstikkende ‘goedmensen’ wordt aangevoerd door mensen als Thomas ‘Ex-Black’ Chatterton Williams, Noam Chomsky, Salman Rushdie en Margaret Atwood, stuk voor stuk intellectuelen met een stevige staat van dienst als het om verzet gaat tegen onrecht in het algemeen en racisme in het bijzonder.

 

Talking to Strangers

Wat ik in mijn eigen omgeving heb meegemaakt: de vervreemding tussen vrienden, gevoed door het geschreeuw op (niet zo) sociale media. Het ineens niet meer rustig en respectvol naar elkaar kunnen luisteren, het aanvallen en je aangevallen voelen, het idee dat je alleen door je kleur al tot een bepaald kamp mag worden gerekend, wat je karakter ook moge zijn. In 2004 publiceerde de Amerikaanse politiek filosofe Danielle Allen Talking to Strangers. Ze betoogt hierin dat wanneer burgers elkaar te veel gaan wantrouwen, dit de democratie zal aantasten. Vrienden worden vreemden voor elkaar, en vreemden lijken ineens ‘vijanden’. Samenwerking wordt dan alsmaar lastiger, polarisatie en zelfs geweld liggen op de loer. Wat Allen zestien jaar geleden beschreef, is in de jaren erna in haar eigen Amerika steeds vaker realiteit gebleken. Democraten en Republikeinen, links en rechts en vaak ook blank en bruin staan er lijnrecht tegenover elkaar, praten over maar zelden met elkaar, tenzij je – ‘live’ of via social media – schreeuwen ook als spreken ziet.

Het alternatief, volgens de auteur van Talking to Strangers: praat met mensen die je vreemd zijn, en in het bijzonder diegenen van wie je zo vervreemd bent geraakt dat je ze ‘vijanden’ noemt. De beste manier om anderen duidelijk te maken dat ze je vertrouwen kunnen, is je betrouwbaar tonen. Hetgeen in de regel niet zozeer met woorden, als wel met daden lukt. Allen: “But in order to prove oneself trustworthy, one has to know why one is distrusted. The politics of friendship requires of citizens a capacity to attend to the dark side of the democratic soul.” Het begint dus allemaal met luisteren, naar de verhalen van anderen. Maar – en dit besef mis ik bij Black Lives Matter – daarbij heeft niemand het alleenrecht om te spreken en kan ook niemand worden opgelegd dat hij louter en bij voorbaat schuldbewust moet luisteren. We hebben allemaal ervaringen met kwetsen en gekwetst worden: en juist dit gedeelde lot zou ons tot medemenselijkheid kunnen brengen. Een prachtig voorbeeld daarvan is het verhaal van Elizabeth Eckford en Hazel Bryan. In 1957 troffen ze elkaar als tegenstanders, of zelfs vijanden, in Little Rock. De zwarte Eckford demonstreerde daar voor het recht op goed onderwijs, de blanke Bryan schold haar met een van haat vertrokken gezicht uit. De foto van de confrontatie tussen beiden werd iconisch. Maar jaren later zocht Hazel Bryan Elizabeth Eckford op, en bood haar excuses aan. De twee werden uiteindelijk goede vriendinnen.

Nu is het mijn zorg of wij in Nederland en daarbuiten bereid zijn als gelijken het gesprek aan te gaan; en vervolgens, dat is het belangrijkste, of we in staat zijn om de samenleving die we delen overeind te houden; in de moeilijke tijden die we beleven en de nog moeilijker tijden die komen gaan. De beste manier om dat te doen, heb ik ooit geleerd van die tv-serie die me de wereld van Parks en King in trok, is een gezamenlijk gevecht voor de goede zaak. Keep your eyes on the prize.

Stel je voor: iemand scheldt je uit of geeft je een klap. Voor de meesten van ons is de eerste reflex om terug te schelden of te slaan. We reageren vaak met negativiteit op wat we als negativiteit ervaren. Ikzelf vorm daarop geen uitzondering, integendeel. Hoe vaak ik me niet gekwetst heb gevoeld en heb geprobeerd te kwetsen, hoe vaak ik niet woedend ben geworden en vanuit woede heb gereageerd. En zelden bracht het me verder. Meestal bleven er minstens twee partijen gewond achter en losten we ons probleem niet op.

 

Het kwaad in Jaap van Dissel

Ook de voorbije maanden heb ik me niet onbetuigd gelaten als het erom ging ‘kwaad’ met ‘kwaad’ te beantwoorden. Schrijvend over de coronacrisis heb ik kwaadaardigheid gelokaliseerd in – of all people – Jaap van Dissel en Eric Wiebes, vanuit mijn oprechte zorg over een anderhalvemetersamenleving die misschien op korte termijn nodig is maar ons op lange termijn van onze vrijheid en intimiteit berooft. In het debat over racisme heb ik stelling genomen tegen antiracisten die in mijn ogen verdelen in plaats van te verbinden; maar door de stevige wijze waarop ik stelling nam, heb ik niet alleen troost en inzicht geboden aan sommigen; maar ook anderen gekwetst en van me vervreemd; en heb ik zo al met al bijgedragen aan de verdeeldheid onder ons allen samen.

 

Pick your fights

Deze tijd – met zijn wirwar van met elkaar verbonden crises – vraagt om eenheid en verbinding. Dat is de enige manier waarop we corona, economische depressie, politieke explosiviteit en de klimaatcrisis tegemoet kunnen treden met enige kans op succes. Ofwel we werken en vechten samen, ofwel we gaan samen ten onder. Natuurlijk betekent dit niet dat we het overal over eens moeten raken of dat we volmaakte mensen zijn of zullen worden. Het betekent wel: pick your fights. In mijn ogen is dat dus vaststellen wat voor ons overleven en voor ons met liefde leven cruciaal is, en wat in dat licht triviaal is.

 

Kwaad én goed herkennen

Ik ga voor een economie van het genoeg – genoeg voor degenen die nu te weinig hebben en genoeg voor de natuur. Ik ga voor een democratie die liberaal is zonder elitair te zijn, en die naar massaal draagvlak zoekt uit principe maar ook omdat dit de enige manier is om de crises op te lossen die ons bedreigen. Ik ga voor de samenwerking van mensen die gerust mogen verschillen qua kleur, religie, sekse en seksuele of politieke voorkeur. En, dat is mijn filosofische basis: ik ga voor het goede zonder het kwade te ontkennen – in mezelf en in anderen. De kunst is – dit vormt ook de grondgedachte van mijn laatste boek, ‘De Wereld Omgekeerd’ – om in alles wat je ‘kwaad’ kunt noemen omdat het afdoet aan welzijn, het ‘goede’ te herkennen: de maar al te menselijke en begrijpelijke motivatie. En vervolgens is de hogere kunst, de kunst van het doen, om deze ‘goede’ behoefte achter het ‘slechte’ gedrag een betere uitweg te gunnen.

 

Vragen, antwoorden, oplossingen vooral

Dit betekent voor mij bijvoorbeeld dat ik in mijn eigen woede iets onderscheid wat je rechtvaardigheidsgevoel kunt noemen. En dat ik vervolgens onrecht probeer recht te zetten met kalmte, voorbij de kwaadheid die me tot actie aanzette. Het betekent dat ik zie hoe hebzucht en vraatzucht onze samenleving domineren, de natuur kapotmaken en de mensen tegen elkaar uitspelen; het betekent ook dat ik het overlevingsinstinct zie dat erachter schuilt, de gerechtvaardigde behoefte aan genot ook, en dat ik op deze verlangens betere antwoorden probeer te vinden dan overconsumptie en onderwaardering van wat werkelijk belangrijk is. Het betekent bovendien dat ik afzie van mijn eigen geneigdheid om aan te vallen als ik me aangevallen voel. Of beter gezegd: dat ik – als het echt nodig is – aanval met andere en betere wapens. Niet met belediging of onnodige krenking, niet met arrogantie of afzeiken, maar met vragen en antwoorden, oplossingen vooral. Dit is wat Gandhi, Mandela en Martin Luther King ons hebben meegegeven met hun denken maar vooral met hun leven: dat het kwaad bestaat en dat je het hebt te bestrijden, maar dat je daarbij wel het kwaad in jezelf van je af dient te schudden en dat je het goede in de ander blijft trachten te vinden. Ik zal dit in mijn eigen Madurodam ook proberen te doen: in mijn colleges en in mijn talks, op mijn site en op mijn socials. Daar sta ik voor, daar mag je me aan houden.

Photo by Lina Trochez on Unsplash

Het begint met acht minuten. Het begint maandagavond 25 mei 2020, even voor half negen in Minneapolis. Het begint met de knie van politieagent Derek Chauvin op de keel van George Floyd. Het begint met een blanke dader en een zwart slachtoffer. Nee, het begint eerder. Het begint bijna vijfhonderd jaar terug, met de slavenhandel tussen Afrika en Amerika; het gaat na 1863 verder met de onderdrukking van de vrijgemaakte slaven en hun nakomelingen; en het eindigt in een land en een wereld waar discriminatie en racisme aan de orde van de dag blijven, en wel des te meer naarmate economieën in crisis raken, zoals nu. Eindigt het daar? Nee, het gaat door en begint steeds opnieuw. Hoe schreef William Faulkner het ook alweer? The past is never dead. It’s not even past.

 

De pijn die me raakt

Ik voel mee met de pijn van George Floyd en van de mensen die hem liefhebben. Niet zoals je pijn voelt bij wie je zelf liefhebt. Twee weken terug kende ik Floyd’s naam nog niet eens, en over twee weken zullen er dagen zijn dat ik niet aan hem denk. Ik voel mee omdat het lijden van andere mensen mij kan raken, en van andere dieren eveneens (al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat het lijden van mensen van wie ik een afkeer heb of die een afkeer hebben van mij, me weer net wat minder raakt). Dit is wat we ‘empathie’ noemen, en empathie met mensen begint ermee dat je hun menselijkheid herkent. Ik heb het geluk niet in een tijd en op een plaats te leven waar mensen hun empathie reserveren voor wie dezelfde huidskleur als zijzelf heeft. Het is niet iets waar ik trots op ben, het is een geluk, een meevaller, ik zou bijna zeggen… een privilege.

O ja, had ik al verteld dat ik blank ben? Sommigen – velen, vooral in zogenaamde kwaliteitsmedia – zouden mij tegenwoordig ‘wit’ noemen. Een witte, oudere man ook nog, om het erger te maken. Maar daarover straks meer. Ik wil je eerst vertellen dat ik woedend werd bij de beelden, en het “I can’t breathe” van Floyd, wetende dat dit zijn laatste woorden waren en dat de man niets anders op zijn geweten had dan het (bewust of onbewust) betalen met een vals geldbiljet. Net als bij veel anderen wordt mijn kwaadheid versterkt door het besef dat al honderden jaren zwarte ongewapende mannen worden gedood door blanke gewapende mannen. En het besef dat in de VS nog heel wat meer zwarte – gewapende of ongewapende – mannen worden vermoord door andere zwarte gewapende mannen, in persoonlijke ruzies of bendeoorlogen, maakt deze kwaadheid niet kleiner. Empathie en de woede die uit dit inlevingsvermogen voortkomt, zijn geen rekensommetjes of resultaten van een boekhoudkundige balans. Als ze oprecht zijn, gelden ze zonder aanziens des persoons en uiten ze zich in de genezende kracht van rechtvaardigheid-in-actie, voor wie en waar dan ook.

 

Flirten met geweld en rassenhaat

Dat brengt me bij Dr. Martin Luther King. Ruim een halve eeuw geleden belichaamde hij als geen ander het verzet tegen racisme in de VS. Zou King niet zelf in 1968 als ongewapende zwarte door een gewapende blanke zijn gedood, dan had hij wellicht de voorbije weken – 91 jaar oud – demonstraties tegen politiegeweld geleid. Hij had om bestraffing van de daders gevraagd. Hij had het flirten met geweld en rassenhaat door Amerika’s president veroordeeld. Hij zou de Amerikaanse samenleving hebben bekritiseerd vanwege het gebrek aan kansen dat zij gekleurde jongeren biedt. Maar hij zou misschien ook hebben gewezen op een ongemakkelijke waarheid die de boegbeelden van Black Lives Matter of Kick Out Zwarte Piet lijkt te ontgaan: dat andere mensen veroordelen vanwege hun kleur of het veronderstelde gedrag van hun voorouders kant noch wal raakt en ons uiteindelijk geen van allen vooruithelpt.

King kwam van ver. Als kind was hij getuige van politiegeweld tegen zwarten, destijds – in de jaren dertig – nog veel ‘gewoner’ dan nu. Zijn vader zei hem dat hij toch blanken moet liefhebben omdat dat zijn ‘christelijke plicht’ was. Martin Jr. antwoordde: “Hoe kan ik een ras van mensen liefhebben die mij haten?” Het antwoord vond hij pas veel later, toen zwarte activisten zij aan zij met blanke medestrijders discriminerend busvervoer boycotten, sit-ins hielden en in de cel werden gegooid, of vermoord. King weigerde daarbij om in de rassentermen te blijven denken waarmee zowel blanke racisten schermden als een Malcolm X, die ‘de witte duivel’ als vijand zag. Toen Martin Luther King in 1963 zijn beroemde ‘I Have a Dream’-speech hield, moest hij daarin eens te meer vaststellen: “We kunnen niet tevreden zijn zolang zwarten nog het slachtoffer zijn van (…) politiebrutaliteit.” Maar hij sprak ook over zijn droom dat ooit zijn kinderen niet beoordeeld zouden worden op de kleur van hun huid, maar op de inhoud van hun karakter. Helaas hebben veel mensen deze uitspraak al zo vaak gehoord dat ze van zich laten afglijden wat hier (ook) wordt gezegd: dat je mensen, zowel blanken als zwarten, beter beoordeelt op het karakter dat ze aan de dag leggen in hun daden, in plaats van hun huidskleur te beschouwen als een beschuldigende of juist verontschuldigende factor.

 

He walked that walk

Voor mij is Martin Luther King al dertig jaar een rolmodel. Niet omdat hij zwart was, niet ondanks dat hij zwart was, maar omdat hij zei wat hij zei en deed wat hij deed. He talked that talk and he walked that walk. Toen ik politiek activist was, voerde ik actie tegen racisme en probeerde ik Kings strategie van burgerlijke ongehoorzaamheid toe te passen en te populariseren in het Wassenaar van de wereld dat we ‘Nederland’ noemen. Toen ik politiek filosoof werd, liet ik me inspireren door zijn inzichten over het goed en kwaad in de mens, over blank en zwart, over oorlog, vrede en revolutie. In drie van mijn boeken kregen ze een plaats, het laatst in ‘De Wereld Omgekeerd’. Martin Luther King vocht zonder alle ‘witten’ weg te zetten als onderdrukkers, en wees tegelijkertijd onverbloemd op de onderdrukking. Hij vocht zonder ‘zwarten’ categorisch aan te duiden als slachtoffers, en deed een beroep op hun vermogen om onrecht actief te bestrijden – gepassioneerd en moedig, maar ook redelijk en beheerst; op hun vergevingsgezindheid jegens degenen die hen onderdrukten; en last but not least… op kritische reflectie tegenover zichzelf.

Over kritische reflectie gesproken: is dit geen gevalletje van ‘culturele toe-eigening’? De bevoorrechte witte die een zwarte te hulp roept om zijn eigen zwartheid te benadrukken, en anders wel zijn morele rechtschapenheid? Van mij mag je het gerust zo noemen, als dat je blij maakt. Maar dan wil ik er wel op wijzen dat King er ook wat van kon, van ‘culturele toe-eigening’. Net als heel veel andere grote denkers overigens. Hij verslond het werk van de dode witte mannen Marx, Nietzsche en Kierkegaard. Hij verwees graag naar blanke theologen als Reinhold Niebuhr of Billy Graham. Maar het meest werd hij gegrepen door twee gekleurde denker-doeners: ene Jezus Christus, en Mahatma Gandhi. Wat je King hoogstens kunt verwijten (voor zover zo’n verwijt zin heeft), is dat vrouwelijke denkers in zijn canon ontbraken. Maar dat werd dan weer goed gemaakt door de vele vrouwelijke doeners om hem heen, waarvan Rosa Parks waarschijnlijk wel de bekendste is: de vrouw die 65 jaar geleden in opstand kwam door te blijven zitten, toen zij gemaand werd haar zitplaats af te geven aan een blanke in een overvolle bus.

Wat het Woke Woordenboek van de Hedendaagse Taal ‘culturele toe-eigening’ noemt, noem ik: wederzijdse beïnvloeding en -verrijking, datgene waardoor wij als mensen door de landen en tijden heen wijzer zijn geworden, dat wat culturen vormt en vooruithelpt. Zo ontstond klassiek, soul, rock, rap en house. Daaraan danken we wereldliteratuur, theater en film. Hierdoor ontwikkelt zich de filosofie. Het wordt pas een probleem waar er geen credits worden erkend (en uitbetaald). Maar daar hebben blanken bepaald geen patent op. Of als mensen zich parmantig in het lijden van anderen gaan wentelen, alsof ze zelf vijfhonderd jaar terug aan een stalen halsketting vanuit Nigeria op een slavenschip zijn gegooid. Wat des te potsierlijker wordt wanneer hun grootste leed in het hier en nu bestaat uit de domme maar niet per se racistisch bedoelde vraag ‘Waar kom je vandaan?’ of de wetenschap dat ergens in dit land de assistent van Sinterklaas één keer per jaar zwart wordt geschminkt. Of uit de pijn die je als ‘witte’ meent te voelen wanneer willekeurig welke ‘zwarte’ roept dat hij gekwetst is. Karel van het Reve zei het ooit al: dat iemand hard schreeuwt, wil nog niet zeggen dat hij erge pijn heeft. En ook niet per se dat iemand anders hem doelgericht pijn aan het doen is, zou je eraan kunnen toevoegen.

 

Onrecht genezen en voorkomen

Dat ligt dus heel anders bij Derek Chauvin en George Floyd, op die maandagavond meer dan twee weken terug. Daar bestond echte pijn, die ook nog eens actief werd toegediend (welbewust of gedachteloos, dat zal de rechter moeten uitmaken). Deze blanke en deze zwarte Amerikaanse man zijn voor eeuwig en onontwarbaar met elkaar verbonden in een tragische kluwen waaruit geen van beiden ooit nog ontsnapt. Met dat verschil dat Floyd het niet meer kan navertellen. Mij boeit nu maar één vraag: wat gaan we doen om gedaan onrecht te genezen en om nieuw onrecht te voorkomen? Als al die woorden die we aan wokeness hebben te danken, daarbij helpen: be my guest…

Ik vraag me echter af wat mensen dwingen om anders te praten of te schrijven en uiteindelijk te denken nu eigenlijk verbetert aan een wereld van daden en feiten. Wordt George Floyd er wonderbaarlijk door tot leven gewekt? Voorkomen we hiermee een volgend staaltje politiegeweld in de VS? Komen Marokkaanse jongens in Nederland er makkelijker door aan het werk, of – voorbij corona – in de discotheek? Wordt iemand die ronduit gelooft dat sommige ‘rassen’ superieur zijn aan andere, er ook maar enigszins door overtuigd wanneer we met z’n allen ‘wit’ in plaats van ‘blank’ zeggen, en voortdurend de mond vol hebben van ‘culturele toe-eigening’, ‘wit privilege’, ‘institutioneel racisme’, en – die klassieker uit een tijd dat marxisme nog gewoon marxisme en niet cultuurmarxisme was (ik kan het enigszins weten, als voormalig marxist): het systeem? Ik vraag me wel eens af waar de woede over woorden toch precies vandaan komt: is het omdat we geen raad weten met de werkelijk grote problemen van deze tijd – pandemieën als corona, een economische crisis die groter dreigt te worden dan die van 2008 en 1929, een daarop parasiterend populisme, en ondertussen de escalerende opwarming van de aarde? Oog in oog met dat alles moet het veel makkelijker zijn om mensen de maat te nemen op grond van wat je in een oogopslag ziet: hun kleur. Voor de aanpak van de genoemde grote problemen daarentegen moet je zelf het nodige doen en laten, en heb je geen automatische morele voorsprong gezien je huidskleur of je woordkeuze.

 

Memphis als moreel kompas

Sommigen zeggen dat om onrecht en ongelijkheid aan te pakken, we eerst dienen te (h)erkennen wat voor privileges we zelf bezitten, hoeveel beter we dus af zijn in vergelijking met anderen. Dat is op zich juist. Maar laten we dan ook het verkennen van voorrechten tot in zijn uiterste consequenties doorvoeren. Ik ben dus blank (‘wit’ in jullie woorden), man en in Nederland geboren. Ik ben hoogopgeleid. Maar ik word ook bescheiden betaald, als iemand die al jaren kiest voor deeltijdwerk en die veel van zijn arbeid – zoals het schrijven van dit artikel – gratis verricht. Mijn professionele bestaan is vergeven van afwijzingen, van geweigerde artikelen, van gesneuvelde sollicitaties en nauwelijks opgemerkte boeken. Op zijn best word ik de Vincent van Gogh van de Nederlandse filosofie: tijdens zijn leven genegeerd, daarna alom gewaardeerd (wat ik op zijn slechtst zou kunnen blijken te zijn, durf ik hier niet op te schrijven). Is dat allemaal erg? Nee, hoogstens een tikje tragikomisch. Het grootste leed uit mijn leven is te persoonlijk om te vertellen. Laten we het erop houden dat ik niemand anders dit immense ongeluk toewens.

Ben ik al met al meer bevoorrecht dan Typhoon, Sylvana Simons, Ronnie Flex of Memphis Depay, om maar een paar ‘mensen van kleur’ te benoemen? Alleen maar omdat mijn huid misschien iets lichter is dan die van hen, of ‘beter’ gezegd: omdat er bij mij geen ‘zwart bloed’ door de aderen stroomt? Is dit hoe we politiek willen bedrijven: mensen afrekenen op het geluk dat ze hebben gehad? Maar dan alleen als ze ‘wit’ zijn en niet tot jouw ‘tribe’ van politiek-correcten behoren? Feit is dat we allemaal in ons leven betere en slechtere kaarten krijgen, en die van mensen in Nederland zijn in de regel een stuk beter dan daarbuiten. Jank niet om je eigen kaarten, klaag niet over die van de ander, maar zorg zo nodig dat de kaarten eerlijker verdeeld worden en – als er niets verkeerd verdeeld is, maar je botweg pech hebt gehad – begin dan met berusting, om daarna in actie te komen. Ik kan ook wel blijven klagen dat tv-presentatoren, romanschrijvers of rappers veel meer podiums krijgen dan ik om zich te buigen over buitenlandse politiek of binnenlands beleid; ik kan me druk maken over het feit dat door velen de mee-demonstrerende voetbalmiljonair Memphis als moreel kompas wordt beschouwd… beter is het dat ik mijn eigen verantwoordelijkheid neem en doe wat me te doen staat. Juist oog in oog met het werkelijke onrecht van deze wereld.

Dit is geen pleidooi voor louter individuele verantwoordelijkheid. Ik weet dat we allemaal onze pijn, leed en tegenslagen hebben, soms simpelweg door pech, soms door welbewuste tegenwerking of als onderdeel van een systeem. Is ‘het systeem’ daarmee fout of racistisch? In de VS misschien wel, in Nederland naar mijn idee niet. Dan nog hebben we samen de taak om waar en wanneer specifieke collectieven of individuen racistisch blijken, dat recht te zetten. Maar niet door ‘witten’ als groep te beschuldigen vanwege hun bevoorrechte bestaan, en ook niet door ‘zwarten’ te verontschuldigen vanwege hun vermeend gedeelde leed. Solidariteit ontstaat niet per se uit schaamte of schuldgevoel en kan hoe dan ook niet worden afgedwongen. Ze uit zich niet in een gebrek aan ruggengraat of een gebogen hoofd, niet in vroom gevouwen handjes of een opgeheven vingertje. Ze groeit uit empathie, en die behoeft weer erkenning, en herkenning. Ze bestaat dus uit mensen die elkaar letterlijk of figuurlijk de hand reiken, met open ogen bekijken en allebei luisteren. Juist het tegenover elkaar plaatsen van ‘zwarten’ en ‘witten’ blokkeert deze herkenning en bemoeilijkt de empathie. Wat je zo bereikt in plaats van solidariteit is de nadruk op je eigen superioriteit en andermans inferioriteit. Dan ben je bij mij al aan het verkeerde adres, maar helemaal bij die mensen die veel minder geluk hebben dan ik, maar wel een vergelijkbaar gebrek aan pigment; en die niet zitten te wachten op jouw bewering dat ze ‘bevoorrecht’ en racistisch zijn; en pas kunnen deugen als ze zowel het eerste als het tweede maar even toegeven.

 

Rijmelarij met rap verwarren

Mijn shiny white face ga je niet zien bij de volgende demonstratie. Ik weiger me te melden voor mijn anderhalve-meter-matje achteraan in de massa, luisterend naar de rant van alweer een boze jongeman die rijmelarij met rap verwart en al zing-zeggend Zwarte Piet de oorlog verklaart. Het is ironisch (en tragisch) dat vandaag de dag raciale vooroordelen niet alleen te vinden zijn bij mannen met witte puntmutsen, heren met een hakenkruis op hun bovenarm of ‘foute’ politieagenten; maar ook bij zwarte en blanke extremistische ‘antiracisten’, soms zelfs bij de goedwillende jongens en meisjes die ze in hun kielzog meetrekken, gedreven door volledig terechte woede over de dood van George Floyd. De ultieme ironie – en opnieuw: tragedie – is dat zij allen met hun zwartwit-denken, het steeds maar moraliseren op grond van huidskleur, het frame hebben overgenomen van de onderdrukkers van weleer, diegenen die geloofden in ‘zuiver’ of ‘onzuiver’ bloed en die iemand ‘zwart’ noemden als zij of hij ook maar enigszins gekleurd was. Of van zwarte racisten die al decennia gewend zijn om anderen ‘meer of minder zwart’ te noemen, ‘niet zwart genoeg’ (Obama kreeg dit curieuze verwijt nogal eens), een Wigger, een Bounty of een Uncle Tom.

Ik zal niet trachten te bepalen wat anderen denken of zeggen, ik schrijf jou niet je woorden voor, en ik vertel je niet waarheen je moet gaan. Maar laat me je vertellen waar ik sta, met dank aan een man die mij een kwart eeuw geleden al inspireerde: de schrijver James Baldwin, die in de zestiger jaren niet alleen fraaie boeken schreef, maar zich ook geregeld uitsprak over rassenrelaties in de VS. Daarbij bewoog hij zich nu eens meer in de richting van Malcolm X, dan weer in die van Martin Luther King. In The Fire Next Time (1963) schreef Baldwin over andere zwarte Amerikanen, in het bijzonder de burgerrechtenactivisten onder hen: “Ik ben trots op deze mensen niet vanwege hun kleur maar om hun intelligentie, hun spirituele kracht en hun schoonheid.”

 

It’s where you’re at

Dit is precies waar het om gaat, nu niet minder dan toen, en hier in Nederland net zozeer als ‘daar’ in Amerika. Laten we anderen blijven beoordelen op wat ze doen, en laten we mild blijven in dit oordeel (iets waaraan ik mezelf in de voorgaande alinea’s ook niet steeds heb kunnen houden, polemisch en sarcastisch als ik daar soms was). Laten we hen kortom als mens blijven zien, met de tekorten die ons mensen eigen zijn, maar ook met de mogelijkheden. Vier jaar geleden kwam de documentaire I Am Not Your Negro uit: een eenzijdig beeld van zwart-blank-relaties en ook van Baldwin zelf, waarbij bijvoorbeeld zijn homoseksualiteit volledig uit beeld bleef, maar ondanks dat alles vol van observaties als pareltjes. Zoals deze: “De blanken in dit land moeten zich afvragen waarom ze eigenlijk een ‘neger’ nodig hebben. Want ik ben geen neger, maar een mens.”

Misschien kunnen ook de huidige boegbeelden van veel ‘antiracistische’ acties zich eens afvragen waarom ze eigenlijk een ‘witte’ nodig hebben. Want ik ben geen witte, maar een mens. Ik ben niet wit, zoals het papier waarop ik schrijf. Ik laat me niet reduceren tot een kleur die niet eens een kleur is, of een ras waarin ik niet geloof: en nee, dat is geen makkie omdat ik ‘wit’ en ‘dus’ bevoorrecht ben. Ik maak iedere dag vooroordelen mee, niet op de laatste plaats die van de zogenaamde antiracisten. En juist je losmaken van eeuwenoude racistische zienswijzen – ook die tegenover ‘witten’ – is lastig en wordt je lang niet altijd in dank afgenomen (het is zeker niet in de mode op dit moment in mainstream Nederland, of in het gros van zijn media). Ik zal niet het blanco vel zijn waarop jij je onvrede kunt projecteren. Ik ben niet je witte. Maar ik kan wel je broeder zijn, een medemens of zelfs een medestrijder: bijvoorbeeld als we de confrontatie aangaan met de coronacrisis, met economisch onrecht, met de vernietiging van de natuur, of met volksmenners die ons tegen elkaar proberen uit te spelen op grond van kleur, afkomst of politieke voorkeur. Bepaal zelf maar voor wat en tegen wie jij vecht. Voor mij geldt: It ain’t where you’re from, it’s where you’re at.

 

Met dank aan Paul Andersson Toussaint

Foto: Fjodor Buis.

 

 

 

 

 

“De dokters zeggen dat deze ziekte in het begin gemakkelijk te genezen en moeilijk te constateren valt, maar dat ze na verloop van tijd – wanneer men haar niet meteen in de beginfase onderkend en behandeld heeft – gemakkelijk te constateren en moeilijk te genezen is.” Ruim 500 jaar geleden schreef Niccolò Machiavelli dit over een andere longziekte, de tering, tegenwoordig beter bekend als tuberculose ofwel tbc. Machiavelli gebruikte deze vergelijking om duidelijk te maken hoe we crises-in-wording vaak negeren, en hoe belangrijk het is ze aan te pakken ver voor ze ons fataal worden.

 

Op naar het terras!

Nu in de meeste landen de lockdown versoepeld wordt, menen nogal wat mensen dat de crisis over is, of dat we in elk geval het ergste gehad hebben. Op naar het terras, het museum en het pretpark, al dan niet voorzien van mondkapje. Maar wie er zo over denkt, onderschat niet alleen de impact van het virus zelf, of van smetvrees op de kwaliteit van ons leven: die kijkt ook weg van het immense economische onheil dat zich nu vooral in arme landen aftekent, een crisis die zowel 1929 als 2008 in de schaduw dreigt te stellen. In lijn met die eerdere crises ligt het politieke gevolg voor de hand: explosieve onvrede, die vakkundig geëxploiteerd gaat worden door populistische handelaars in haat en woede.

Dan is er nog de klimaatcrisis, misschien wel de meest overtuigende bevestiging van Machiavelli’s waarneming over wantoestanden die makkelijk op te lossen zijn als we ze op tijd serieus nemen, en ternauwernood wanneer we ze te lang hebben laten voortwoekeren. De opwarming van de aarde is door corona uit het nieuws verdwenen, maar daarmee nog niet opgelost. En wel des te minder wanneer straks corona- en economische crisis zoveel financiële reserves hebben opgeslokt dat het draagvlak voor resoluut klimaatbeleid uiterst smal zal worden. Al met al is er sprake van een complex van crises die elkaar versterken, en heeft het er alle schijn van dat we niet zozeer de crisis voorbij zijn, als wel ons bevinden in het oog van een orkaan waarvan de coronacrisis nog maar de eerste windvlaag was.

 

Een keten van crises

Om een dergelijke keten van crises tegemoet te treden, is het nodig af te rekenen met een ander ‘complex’: onze eigen neiging grote problemen te ontkennen en hun aanpak voor ons uit te schuiven. Machiavelli geloofde dat slechts een wijze enkeling – zijn ‘heerser’ – met deze gewoonte zou weten te breken. In deze tijd, waarin de meesten van ons oneindig veel beter geïnformeerd en -opgeleid zijn dan men rond 1500 was, kunnen ook ‘gewone’ mensen crises ontwaren voor ze er zelf door getroffen worden. Dat vereist wel dat we niet alleen die grote problemen zelf onder ogen zien, maar hetzelfde doen met onze menselijke zwakte om ervan weg te kijken. Misschien wordt dit wat makkelijker wanneer we ons realiseren dat er goede redenen zijn voor het ‘slechte’ gedrag (van het wegkijken): we stellen prijs op onze rust, willen ons veilig voelen en relativeren graag.

In veel omstandigheden is dit helemaal gerechtvaardigd, en wel zo goed voor onze gezondheid bovendien. Er dient zich echter een probleem aan wanneer daadwerkelijk gevaar dreigt. Dan kan onze behoefte aan rust ons ertoe brengen de dreiging kleiner te maken dan ze daadwerkelijk is. In ons hoofd althans, want in realiteit blijft ze aanwezig en wordt ze zelfs groter omdat we haar niet met actie tegemoet treden. We zouden ook een andere beweging kunnen maken, waarbij we de goede redenen voor het slechte (want ontwijkende) gedrag zien maar er een beter vervolg aan geven, dat wel degelijk uitmondt in desnoods radicale daden. Daarbij vinden we juist gemoedsrust door voluit in beweging te komen en hard te werken aan oplossingen. Als passiviteit de gewoonte is om uit te rusten voordat je moe wordt, dan is daadkracht de gewoonte om in actie te komen voordat het gevaar voor je neus staat.

 

Het wegkijken voorbij

We halen daarbij onze veiligheid uit de erkenning dat we kwetsbaar zijn tegenover alles wat de natuur voor ons in petto heeft, zoals dit virus, een volgend virus, en een alsmaar extremer klimaat; en dat de zin van het leven niet zozeer neerkomt op koste wat kost overleven, als wel op actief zorg dragen voor onszelf en de wereld om ons heen. Die zorg garandeert geen overleving, maar maakt de kans erop wel groter. Dit geldt voor de economische en politieke samenwerking tussen mensen evenzeer als voor bijvoorbeeld het verminderen van broeikasuitstoot. We zouden dan ook kunnen gaan zien dat ‘relativeren’ neerkomt op zaken niet dramatischer maken dan ze zijn, maar ook op het in de juiste – stevige – proporties zien van wat juist groot en eventueel bedreigend is.

Wegkijken is des te begrijpelijker als je wel degelijk beseft dat er een groot probleem is, maar je je te nietig voelt om het aan pakken. Om ons te verlossen van het ‘crisescomplex’ is het dan ook noodzakelijk om niet alleen zijn complexiteit te zien, maar ook het vermogen om deze te ontwarren én de individuele bijdrage die wij daaraan kunnen leveren. Het mag duidelijk zijn dat coronacrisis, economische krimp, politieke polarisatie en milieuvernietiging een vicieuze cirkel van problemen vormen. De andere kant van dit verband is dat wie de economische pijn van corona eerlijk verdeelt, populisten de wind uit de zeilen neemt. En dat wanneer je degenen die het minste risico lopen en het meeste aan oplossingen kunnen bijdragen – de rijksten en grootste ondernemingen – naar vermogen laat meebetalen, er middelen vrijkomen waarmee de klimaatcrisis kan worden gehanteerd zonder mensen te benadelen die al zwaar getroffen zijn. Een wel erg radicale verandering, een revolutie zelfs? Ja, maar het zou wel eens de enige manier kunnen zijn om te voorkomen dat verandering op veel funestere wijze plaatsvindt, gezien de gevaren die zich ophopen aan onze horizon.

 

Waar het gevaar is, groeit de redding

“Waar het gevaar is, groeit ook de redding,” stelde de Duitse dichter Friedrich Hölderlin ooit. Dat blijkt eens te meer tijdens de coronacrisis, en belooft ondanks alles iets goeds voor de aanpak van het crisescomplex dat zoveel groter is dan deze crisis alleen. Zo hebben slechts enkele maanden waarin McWorld het wat rustiger aan deed, geleid tot een fors afgenomen uitstoot van broeikasgassen. Terwijl de consumptiemaatschappij zich terugtrok, rukte de overheid op, niet ten gunste van zichzelf of van de rijksten ter wereld, maar voor de meest kwetsbare en geraakte burgers. Na vijftig jaar maakt de ‘maakbaarheid’ van de economie een grandioze comeback. En overal ter wereld groeide sociale saamhorigheid, met klappen voor ‘helden’ of duimpjes op Facebook, maar vooral met in daden gegoten zelfbeheersing en solidariteit. Het zou naïef zijn te denken dat dit alles vanzelf leidt tot een betere wereld post-corona: wat het wél duidelijk maakt, is dat actie oog in oog met het crisiscomplex mogelijk is.

 

Sinds eind april geef ik via Zoom college over denken & doen in tijden van corona. Om zo zin te geven aan een tijd waarin bezinning op haar plaats is. Vanuit filosofisch perspectief kijken we naar deze crisis, met behulp van tijdloze denkers als Aristoteles, Epicurus, Boeddha, Lao Tse en de stoïcijnen, maar ook vanuit onze eigen actuele ervaringen en inzichten.

Als er één misverstand over de menselijke vrijheid in het oog springt, dan is het wel dat vrijheid per definitie plezierig is. Valt ons vaak het kiezen tussen diverse aantrekkelijke alternatieven al zwaar, des te lastiger wordt het wanneer we de keuze hebben tussen twee – of meer – kwaden. Sinds corona over de wereld waart, kennen we de dilemma’s van bewegingsvrijheid-met-besmettingsgevaar, of medisch verantwoorde eenzaamheid; van levens redden door de economie te verwoesten, of welvaart in stand houden door mensen dood te laten gaan; van democratie behouden en de rechtsstaat respecteren op het gevaar af van verdampte daadkracht, of het instellen van een democratuur geleid door experts die beter uit de voeten kunnen met virussen dan met mensen.

Ik weet het: dit zijn uitersten die we zelden in onversneden vorm ervaren. En al helemaal niet in een land als het onze, waar we het gedogen tot kunst hebben verheven, een lockdown intelligent kan zijn, en leiders zelfs vanuit de hoogte nog benaderbaar lijken. Toch zou het ook ons kunnen helpen als we het tragische gehalte van onze vrijheid onder ogen leren zien, geconfronteerd met een virus dat niet te dresseren valt. Belangrijker nog, in de onvermijdelijk moeilijke tijden die nog zullen komen, is het om ons de manieren eigen te maken waarop zelfs de keuze voor een kwaad goed kan zijn.

 

Het op hol geslagen karretje

In de ethiek is een klassiek voorbeeld van de keuze tussen twee kwaden het ‘Trolley-dilemma’. Filosoof Philippa Foot presenteerde het in 1967 als een op hol geslagen karretje dat in volle vaart afstevent op een wissel tussen twee sporen. Op het ene spoor is één man aan het werk, op het andere bevinden zich vijf spoorarbeiders. De bestuurder kan niet afremmen, maar slechts sturen naar één van beide sporen. Wat hij ook doet, er zullen doden vallen. Wat is nu de goede keuze?

De meesten zullen kiezen, zo suggereert ook Foot, voor de dood van één mens, waar je anders vijf mensen zou hebben gedood. Die keuze is nog steeds niet comfortabel, maar wordt wel verzacht – en gerechtvaardigd – door het besef dat je niet van plan was die ene man te doden. Je aanvaardt het feit dat hij door je karretje verpletterd wordt als noodzakelijk gevolg van je poging om de dood van vijf anderen te vermijden. Het is een troost, maar een schrale. En bovendien een herinnering aan het gegeven dat veel van onze gedragskeuzes plaatsvinden binnen omstandigheden die we op hun beurt niet voor het kiezen hebben.

 

Een moreel labyrint

Het probleem van veel keuzes die in deze coronacrisis gemaakt worden: ze missen het overzicht dat de bestuurder van het op hol geslagen karretje nog wel heeft. Zelfs al verfijn je het verder met bijvoorbeeld Nelson Mandela op het ene spoor  en vijf veroordeelde kinderverkrachters op het andere: dan nog houdt het Trolley-dilemma, hoe pijnlijk ook, een Peppi-en-Kokki-achtige eenvoud vergeleken met het morele labyrint van een maatschappij vol corona-keuzen. Het zijn natuurlijk ook duivelse dilemma’s voor mensen als Rutte en Van Dissel, Wiebes en De Jonge, Merkel en Macron, om nog maar te zwijgen van de volksvertegenwoordigers die hen controleren moeten, met hun ontzagwekkende achterstand aan informatie en knowhow. En dat niet éénmaal, maar iedere dag opnieuw, in tientallen nieuwe varianten.

Er is een slechte en een goede manier om te kiezen tussen kwaden. Voor alle duidelijkheid: het verschil zit niet per se in de gevolgen. Wanneer je moet kiezen tussen twee kwaden, tussen bijvoorbeeld KLM van staatssteun voorzien terwijl je weet dat het bedrijf niet meer levensvatbaar is en bovendien voor ernstige milieuproblemen zorgt; of je hand op de knip houden, in de wetenschap dat je daarmee dertigduizend mensen en hun gezinnen van een inkomen berooft dat je vervolgens ook nog eens gedeeltelijk als WW-uitkering zal dienen uit te betalen, zijn er geen louter ‘goede gevolgen’. Het probleem van het kiezen voor een kwaad, ook al is dit een kleiner kwaad dan het alternatief, is dat je altijd welzijn tenietdoet. Er zullen lagere inkomens zijn, werklozen, zieken en zelfs doden.

 

Soep eten met een vork

Het verschil tussen een slechte en goede keuze, zit ‘m in de wijze waarop deze plaatsvindt. Zo meer over de ‘goede’ manier, maar eerst de beroerde. Die laten we als mensheid, of we nu burgers, ambtenaren of politici zijn, massaal zien in de voorbije decennia. Het zijn keuzes met een beroep op ons reptielenbrein, in een tijd dat we ontzaglijk veel rationeler, meer empathisch en visionair zouden kunnen én moeten zijn. Ik wou dat ik dit zelf bedacht had, maar moet hier de credits helemaal gunnen aan TNO-onderzoekers Hans Korteling en Josephine Sassen – van Meer. In een recent artikel – ‘Waarom we blind zijn voor dreigende rampen zoals de Covid-19 pandemie’ – presenteren zij, op hun beurt verwijzend naar psycholoog Daniel Kahneman, een hele reeks redenen waarom ons ‘rationeel’ denken vaak veel weg heeft van ‘soep eten met een vork’.

De korte samenvatting: we herkennen slechts die problemen als problemen die we vandaag aan den lijve voelen, of die we in een recent verleden hebben ondervonden. Als we dus ‘in oorlog’ denken te zijn, dan is dit de huidige of de vorige oorlog, maar niet de oorlog die zich aan de horizon aftekent. Vanuit evolutionair psychologisch perspectief is dit heel begrijpelijk. Waarom je stuk staren op problemen die nu nog helemaal geen problemen lijken en die dat hoogstens worden in de toekomst of ver van ons verwijderd, wanneer je  overleven aan de orde van de dag is, en dat overleven plaatsvindt in jouw eigen kleine groep op je eigen afgebakende terrein?

 

21e-eeuwse kosmopolieten

Het punt is echter, zo maken Korteling en Sassen duidelijk, dat in de huidige global village de problemen van ‘anderen, ver weg’ binnen no time een probleem kunnen worden dat op jouw voordeur bonst. En dan wreekt zich, zo stellen zij, een volgend (ir)rationeel ’tekort’ (mijn woordkeuze): we zijn zodanig gewend en verknocht aan de status quo, dat we niet voor de radicale oplossingen kiezen die geboden zijn voor fundamentele problemen. We zagen dat bij de stikstofcrisis, bij de klimaatcrisis, en de crisis van Koning Corona is er geen uitzondering op. De TNO-onderzoekers daarentegen doen een beroep op ons bewustzijn als 21e-eeuwse kosmopolieten en besluiten: “Laten we voorkomen dat we straks voor nog veel grotere problemen komen te staan. Laat deze crisis de aanzet zijn voor een overstijgende, bredere en structurelere aanpak van de mondiale systeemrisico’s van vandaag!”

Dit is bij uitstek de ‘goede’ manier om keuzes te maken tussen kwaden. Niet het sowieso ontkennen van kwaadaardige crises of over het hoofd zien van potentieel grotere kwaden dan degene waarmee we ons al geconfronteerd weten: maar zicht op de verwevenheid van gevaren, en het vermogen om onderscheid te maken tussen wat cruciaal dan wel triviaal is in dat geheel. Van precies zo’n overstijgende, bredere aanpak en zo’n visie getuigen nota bene twee van Nederlands belangrijkste virologen, ofwel de ’technocraten’ waarop sommigen nu hun giftige pijlen richten: de hoogleraren aan het Erasmus MC Ron Fouchier en Marion Koopmans.

 

Denken over dieren en mensen

In de Tegenlicht-aflevering ‘Virus van morgen’ (22 maart 2020) bepleiten Fouchier en Koopmans niet alleen, zoals verwacht mag worden, dat er meer geld gaat naar langetermijnonderzoek opdat er vaccins en medicijnen komen tegen het virus van nu, of een ‘virus van morgen’. Fouchier maakt ook duidelijk dat we zoönose – het overspringen van virussen van dieren naar mensen – kunnen voorkomen door minder dieren te consumeren (ik zou als veganist zeggen: géén dieren of hun producten meer te consumeren); en door onderzoek te doen naar wat er onder dieren aan virussen circuleert, deze virussen uit te roeien en dieren te vaccineren voordat ze mensen besmetten. Koopmans op haar beurt ziet in ‘big data’ mogelijkheden om nu nog onbekende infecties op te sporen en aan te pakken.

Wat beide virologen aangeven, is dat hiervoor aandacht en middelen nodig zijn in een mate die het kortetermijnhandelen overstijgt. Fouchier: “Virusinfecties zijn te voorkomen, zijn te overwinnen, zonder enige twijfel. Maar het vereist wel een enorme commitment.” Daarbij komen enorme kosten kijken, maar die kosten vallen in het niet bij de kosten die erdoor voorkomen worden, laat staan de menselijke schade die wordt aangericht wanneer een virus zich eenmaal ontwikkelt tot epidemie, en vervolgens tot pandemie . Koopmans, lid van Ruttes Outbreak Management Team, is realistisch over de haalbaarheid van een radicaal ander beleid “Kijk, dit gaat een enorme economische impact hebben, en het meest aannemelijk is dat dan zodra dit weer een beetje in banen is geleid, de aandacht naar andere dingen gaat. En dan moeten we er met z’n allen wel echt bovenop springen dat het niet terug naar de basis gaat.”

 

De coronacrisis als generale repetitie

Er met z’n allen bovenop springen, dat is precies waar het om gaat. Willen we goede keuzes maken tussen kwaden, tussen kosten voor het een of kosten voor het ander, tussen schade aan de een of aan de ander, ja zelfs tussen het leven van de een of het leven van de ander: dan is het zaak dat we democratisch vaststellen wat onze meest cruciale problemen zijn en wat onze prioriteiten. Daarbij tellen niet alleen goede intenties, maar dienen we oog te houden voor de consequenties en hebben we hopelijk de competenties in huis om er ook de juiste actie op te laten volgen. Bij Foots verpletterende ’trolley’ mocht je hopen dat er een bestuurder op zat die geen mensenlevens wil verwoesten, die zag hoe het gevolg ofwel één dan wel vijf doden zou zijn, en die het grotere kwaad wist te vermijden door bij te sturen.

Nu de coronacrisis alleen nog maar een generale repetitie is voor de crises die zullen volgen – zoals die van het klimaat – zijn andere ethische dimensies vereist. De intentie om mensen te laten overleven en ze ook waardig te laten leven (of sterven), of deze mensen nu in het Westen leven of in de armere delen van de wereld waar de crisis nog veel harder toeslaat dan bij ons. Het oog voor de consequenties van daden die op korte termijn effectief lijken – zoals een lockdown – maar die op termijn onze economie kunnen vernielen en onze democratie en rechtsstaat kunnen aantasten. En de competenties van zowel virologen en medici als ethici, economen en psychologen, om maar enkele ‘vitale beroepen’ te noemen: het zijn hun inzichten die ons kunnen doen besluiten om voor alternatieven te kiezen als die van Fouchier en Koopmans; voor het permanent uitbreiden van de zorgcapaciteit mochten deze alternatieven niet toereikend zijn; en voor het alleen kwetsbare groepen afschermen, of per regio ‘unlocken’, om in elk geval deze crisis nu tot een goed einde te brengen.

Uiteindelijk draait het allemaal om visie. Weten wat je als elementair ziet, en ook anderen daarvan kunnen overtuigen. Onderscheiden van zowel oorzaken, problemen als oplossingen. Het herkennen van wat dichtbij én van wat veraf ligt, zowel qua tijd als qua ruimte. We kunnen deze visie uitbesteden aan onze leiders in de hoop dat zij ‘staatsman’ of ‘staatsvrouw’ blijken te zijn. Liever nog ontwikkelen we ons eigen zicht. Dat is onmisbaar om goede keuzes te maken tussen de kwaden die gaan komen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gisteren publiceerde ik op deze plek een artikel over wat ik als gevaarlijk en kwaadaardig zie in de coronacrisis. Daarbij ging ik met gestrekt been in op enkele mensen die een rol spelen in deze crisis. Mijn impact als politiek filosoof is lastig te overschatten, maar hoe bescheiden hij ook is: dit is niet de bijdrage die ik wil leveren. En al helemaal niet in een tijd dat veel mensen voor hun leven vechten en minstens zoveel andere mensen zich uit de naad werken om een dodelijke ziekte te weerstaan. Ik op mijn beurt ga nu vooral geven wat ik kan aan wie ik liefheb, en wat ik te geven heb, beoogt iets wezenlijks en positiefs.
Wat ik te geven heb, beoogt iets wezenlijks en positiefs